In 2008 heeft het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) de KNGF-beweegprogramma’s herzien; het warden de ‘Standaarden Beweeginterventies’, gericht op mensen met een chronische aandoening. Een dergelijke standaard stelt een voldoende competente fysiotherapeut in staat bij mensen met een chronische aandoening een actieve leefstijl te bevorderen en hun mate van fitheid te verhogen. Basis voor de herziening vormen de oorspronkelijk door TNO ontwikkelde beweegprogramma’s, van waaruit de tekst grondig is geactualiseerd. De gedetailleerde invulling van de programma’s in ‘kookboekstijl’ is niet opnieuw opgenomen. Gekozen is voor een actueel concept dat de fysiotherapeut de mogelijkheid biedt een ‘state-of-the-art’programma te ontwikkelen met respect voor de individuele patiënt en praktijkspecifieke randvoorwaarden
DOCUMENT
PURPOSE: Advanced radiotherapy treatments require appropriate quality assurance (QA) to verify 3D dose distributions. Moreover, increase in patient numbers demand efficient QA-methods. In this study, a time efficient method that combines model-based QA and measurement-based QA was developed; i.e., the hybrid-QA. The purpose of this study was to determine the reliability of the model-based QA and to evaluate time efficiency of the hybrid-QA method.METHODS: Accuracy of the model-based QA was determined by comparison of COMPASS calculated dose with Monte Carlo calculations for heterogeneous media. In total, 330 intensity modulated radiation therapy (IMRT) treatment plans were evaluated based on the mean gamma index (GI) with criteria of 3%∕3mm and classification of PASS (GI ≤ 0.4), EVAL (0.4 < GI > 0.6), and FAIL (GI ≥ 0.6). Agreement between model-based QA and measurement-based QA was determined for 48 treatment plans, and linac stability was verified for 15 months. Finally, time efficiency improvement of the hybrid-QA was quantified for four representative treatment plans.RESULTS: COMPASS calculated dose was in agreement with Monte Carlo dose, with a maximum error of 3.2% in heterogeneous media with high density (2.4 g∕cm(3)). Hybrid-QA results for IMRT treatment plans showed an excellent PASS rate of 98% for all cases. Model-based QA was in agreement with measurement-based QA, as shown by a minimal difference in GI of 0.03 ± 0.08. Linac stability was high with an average GI of 0.28 ± 0.04. The hybrid-QA method resulted in a time efficiency improvement of 15 min per treatment plan QA compared to measurement-based QA.CONCLUSIONS: The hybrid-QA method is adequate for efficient and accurate 3D dose verification. It combines time efficiency of model-based QA with reliability of measurement-based QA and is suitable for implementation within any radiotherapy department.
DOCUMENT
OBJECTIVES: To demonstrate that novice dosimetry planners efficiently create clinically acceptable IMRT plans for head and neck cancer (HNC) patients using a commercially available multicriteria optimization (MCO) system.METHODS: Twenty HNC patients were enrolled in this in-silico comparative planning study. Per patient, novice planners with less experience in dosimetry planning created an IMRT plan using an MCO system (RayStation). Furthermore, a conventionally planned clinical IMRT plan was available (Pinnacle(3)). All conventional IMRT and MCO-plans were blind-rated by two expert radiation-oncologists in HNC, using a 5-point scale (1-5 with 5 the highest score) assessment form comprising 10 questions. Additionally, plan quality was reported in terms of planning time, dosimetric and normal tissue complication probability (NTCP) comparisons. Inter-rater reliability was derived using the intra-class correlation coefficient (ICC).RESULTS: In total, the radiation-oncologists rated 800 items on plan quality. The overall plan score indicated no differences between both planning techniques (conventional IMRT: 3.8 ± 1.2 vs. MCO: 3.6 ± 1.1, p = 0.29). The inter-rater reliability of all ratings was 0.65 (95% CI: 0.57-0.71), indicating substantial agreement between the radiation-oncologists. In 93% of cases, the scoring difference of the conventional IMRT and MCO-plans was one point or less. Furthermore, MCO-plans led to slightly higher dose uniformity in the therapeutic planning target volume, to a lower integral body dose (13.9 ± 4.5 Gy vs. 12.9 ± 4.0 Gy, p < 0.001), and to reduced dose to the contra-lateral parotid gland (28.1 ± 11.8 Gy vs. 23.0 ± 11.2 Gy, p < 0.002). Consequently, NTCP estimates for xerostomia reduced by 8.4 ± 7.4% (p < 0.003). The hands-on time of the conventional IMRT planning was approximately 205 min. The time to create an MCO-plan was on average 43 ± 12 min.CONCLUSIONS: MCO planning enables novice treatment planners to create high quality IMRT plans for HNC patients. Plans were created with vastly reduced planning times, requiring less resources and a short learning curve.
DOCUMENT
Een stamceltransplantatie is een ingrijpende gebeurtenis. Geen wonder dat u na uw behandeling last kan hebben van sombere gevoelens, spanningen of angsten. Deze cursus helpt u stap voor stap weer greep te krijgen op uw leven. U krijgt weer zicht op wat belangrijk voor u is. U leert hoe u uw zorgen onder controle krijgt. En hoe u weer energie kunt besteden aan de dingen die ertoe doen. In drie stappen gaat u uw zorgen en problemen te lijf. De totale cursus bestaat uit vijf lessen.
DOCUMENT
In de periode 2008-2010 hebben onderzoekers en studenten de vaktherapie onderzocht die wordt gebruikt in de behandeling van jonge delinquenten in zes justitiële jeugdinrichtingen en instellingen voor gesloten jeugdzorg. Ze ontwikkelden interventies voor beeldende therapie, dansbewegingstherapie, dramatherapie, muziektherapie en psychomotorische therapie.
DOCUMENT
Het pakket bestaat uit twee delen en meerdere praktische bijlage die u in de praktijk meteen kan toepassen: Deel A: Theoretische onderbouwing en aanbevelingen: hierin wordt u een theoretische onderbouwing van de richtlijn gegeven, dat resulteert in aanbevelingen voor hulpverleners. Deze gegevens zijn van belang om goed met de richtlijn te kunnen werken. Deel B: Gegevensverzameling en interventies: in dit deel worden de aanbevelingen specifiek uitgewerkt voor de verpleegkundige beroepsgroep. Het effectief gebruik van de richtlijn, de wijze van gegevensverzameling en het kiezen van interventies komen aan bod.
MULTIFILE
In de openbare les van mijn collega lector Raymond Pieters, is het domein van het lectoraat ‘Innovative Testing in Life Sciences & Chemistry’ toegelicht. Kort samengevat richt dit lectoraat zich op de ontwikkeling en toepassing van innovatieve teststrategieën om geneesmiddelen, voedingsmiddelen of chemicaliën (stoffen) te beoordelen op hun werkzaamheid (effectiviteit) en veiligheid. De nadruk ligt op de ontwikkeling van snelle, kosteneffectieve testmethoden die een relevante voorspelling van effecten op de gezondheid van de mens en het milieu opleveren én waarbij geen of minder proefdieren worden gebruikt. In mijn les zal ik u laten zien waar proefdieren voor gebruikt worden. Hierbij zal ik mij voornamelijk richten op de Nederlandse situatie. Ik zal ingaan op de wetenschappelijke en maatschappelijke wens om minder proefdieren te gebruiken en op de vraag wat we verstaan onder ‘alternatieven voor dierproeven’. Daarna zal ik bespreken waarom er in Nederland en Europa recentelijk meer aandacht is voor dit onderwerp. Het overzicht zal niet uitputtend zijn, maar zal u een goede indruk geven van het landschap. Ook zal ik stil staan bij de vraag: Waarom zijn we tot nog toe zo weinig succesvol geweest op het gebied van alternatieven voor dierproeven? Wat zijn de obstakels en wat kunnen we hier van leren? Hoe zouden we in de praktijk de toepassing van alternatieven kunnen stimuleren? Wat moet er beter, en hoe gaan we dat doen? Als we slimmer willen testen moeten we de huidige grenzen verleggen, of beter over de grenzen van ons vakgebied heen kijken. Ik zal aangeven waar prioriteiten liggen en hoe we de meeste ‘winst’ kunnen behalen in termen van proefdiervermindering in relatie tot productinnovatie. Tot slot zal ik aangeven welke bruggen we moeten bouwen en wat de rol is van de Hogeschool Utrecht
DOCUMENT
In het werkveld van Life Sciences & Chemistry heeft Innovative testing te maken met het testen van stoffen op hun werking en veiligheid. Met stoffen wordt hier bedoeld alle mogelijke chemicaliën waar aan we blootgesteld worden, zoals chemicaliën in onze leef- en werkomgeving, medicijnen (inclusief biologicals), maar ook stoffen in de voeding (inclusief voedselbestanddelen en natuurlijke stoffen). Mijn les zal echter voornamelijk gaan over de laatste twee categorieën, medicijnen en stoffen in de voeding. Ik wil in mijn openbare les eerst uiteenzetten waarom het zo belangrijk is om vast te stellen wat de werking en veiligheid van stoffen is. Vervolgens wil ik beschrijven welke innovaties op dit moment al plaatsvinden, in de toxicologie en de farmacologie. Dit wil ik doen om aan te geven waar de parallellen en mogelijkheden voor synergie liggen. Daarna zal ik aan de hand van een aantal voorbeelden aangeven tegen welke grenzen men zoal aanloopt bij het testen van werking en veiligheid van stoffen, om daarbij ook aan te geven dat er duidelijk aanwijzingen zijn voor het vervagen van grenzen tussen farmacologie en toxicologie. Tot slot zal ik aangeven welke rol het Kenniscentrum Life Sciences & Chemistry van Hogeschool Utrecht op het gebied van onderzoek én onderwijs in het werkveld van Innovative testing in Life Sciences & Chemistry wil gaan spelen.
DOCUMENT
De Leefstijltraining-PLUS is een module voor behandeling en begeleiding van mensen met een Lichte Verstandelijke Beperking (LVB) en problematisch middelengebruik. De training is gebaseerd op de Achilles Leefstijltraining 2 (De Wildt, 2006) en ontwikkeld door het lectoraat GGZ-verpleegkunde van Hogeschool Inholland, Brijder Verslavingszorg, Esdégé-Reigersdaal en 's Heeren Loo Noord-Holland. De training is gedurende een half jaar getest op bruikbaarheid en uitvoerbaarheid en is geëvalueerd door het lectoraat GGZ-verpleegkunde van Hogeschool Inholland.
MULTIFILE
Deze studie gaat over de vraag wat dit gedwongen kader betekent voor de onderlinge samenwerking tussen reclasseringscliënten en reclasseringswerkers. De onderlinge doelgerichte samenwerking tussen cliënten en reclasseringswerkers wordt hier aangeduid met de term ‘werkalliantie’. Bij hulp en begeleiding in vrijwillig kader is er onder onderzoekers algemene overeenstemming over de kenmerken en het belang van een goede kwaliteit werkalliantie voor het bereiken van de gezamenlijke doelen. Bij bemoeienis in het gedwongen kader, zoals reclasseringstoezicht, is dit nog veel minder duidelijk. Is er sprake van specifieke kenmerken van de werkalliantie in gedwongen kader? En zo ja, welke zijn dat? En wat is het belang van deze kenmerken voor het verloop en de afronding van het reclasseringscontact? Dat zijn de leidende vragen bij dit onderzoek.
DOCUMENT