Rosa Alberto (HU) en Bart Kleine Deters (ECBO) deden onderzoek naar welke lessen we als Nederland kunnen leren van het buitenland op het gebied van beleid in gecijferdheid. Dit deden ze aan de hand van een thematische analyse op vier terreinen: 1. Samenhang in basisvaardigheden(-beleid) 2. Implementatiemethode van basisvaardighedenbeleid 3. De rol van kenniscentra 4. Rol van werkgevers in het versterken van basisvaardigheden Het onderzoek geeft mooie aanknopingspunten en inspiratie voor de ve-plannen die bij het ministerie van OCW in de maak zijn. Dit onderzoek is verschenen binnen het project Gecijferdheid als Basisvaardigheid, waarbij de HU, CINOP en Freudenthal Instituut (UU) samen optrekken.
DOCUMENT
DOCUMENT
Trends in eiwittransitie kunnen regionaal verschillen. In groeiende economieën verschuiven diëten wereldwijd van plantaardige naar dierlijke eiwitten. In veel economisch ontwikkelde regio's gebeurt echter het tegenovergestelde vanwege de zorg voor milieu en gezondheid. Wij onderzochten de relatie tussen vijf drijvende krachten en eiwittransitietrends zoals deze worden ervaren door jongvolwassenen in ontwikkelde regio's in China (Shanghai) en Nederland (Amsterdam, lees: de Randstad). De onderzochte drijvende krachten waren: milieubewustzijn; het beleid; cultuur; geld; en gezondheid. De gegevens zijn verkregen door 200 vragenlijsten te laten beantwoorden in beide regio's. De resultaten geven aan dat jongvolwassenen in Shanghai meer dierlijke eiwitten consumeren dan plantaardige eiwitten, maar dat er een verandering naar plantaardige eiwitten is ingezet, terwijl de trend van jongvolwassenen in Amsterdam om plantaardig eiwit te consumeren al verder ontwikkeld is. De rangschikking van de drijvende krachten in Shanghai was Geld> Milieubewustzijn> Gezondheid> Cultuur> Beleid, en in Amsterdam Gezondheid> Milieubewustzijn> Geld> Beleid> Cultuur. Eiwitkeuzes in de voeding van jongvolwassenen worden dus in Shanghai door andere drijvende krachten bepaald dan in Amsterdam
MULTIFILE
Nederland heeft in 2019 het Nationaal Klimaatakkoord vastgesteld. Daarin speelt een duurzame energietransitie een belangrijke rol. Voor Twente wordt dit in de Regionale Energiestrategie (RES) uitgewerkt. Hierin streven partijen naar een klimaatneutraal Twente in 2050, en waar mogelijk naar energieneutraliteit. Voor deze ambitie is opslag van duurzame energie cruciaal. De Twentse ondergrond kan daarvoor een belangrijke rol spelen. Twente heeft zout- en gasvoorkomens waarin structurele energieopslag kansrijk is. Deze opslag kan ook nationaal een belangrijke rol spelen. Dit biedt kansen én risico’s voor Twente. De technische, economische en ruimtelijke geschiktheid van opslag in de gasvelden en zoutstructuren kent nog veel vragen, locatie-specifiek onderzoek is hiervoor nodig. Het zijn deze vragen waarmee wij voor Twente aan de slag gaan. We kijken naar de wijze waarop ondergrondse energieopslag in Twente kan bijdragen aan de energietransitie in Twente én in Nederland. En hoe deze opslag concreet zó kan worden gerealiseerd dat kansen voor Twente worden verzilverd en risico’s beperkt blijven. We werken uit wat dat vraagt van betrokken gemeenten, provincie en Rijk. Hiermee dragen we ook bij aan de landelijke ontwikkelingen en onderzoeksvragen hierover. Met dit onderzoeksvoorstel dragen we concreet bij aan de duurzame energietransitie en aan kennis over, en draagvlak voor, het omgaan met de ondergrond. Daarnaast versterken we het netwerk rondom de energietransitie en ondergrond in Twente, zowel met regionale als landelijke partijen.
De behoefte aan woningbouw staat helder op het Haagse netvlies. Beleidsmatig gaat de voorkeur daarbij vooralsnog uit naar binnenstedelijke locaties, bijvoorbeeld in de vorm van transformatie van (voormalige) werklocaties. Een onderbelicht aspect is echter dat er ook voor werken nog steeds ruimte nodig is. Deels voor de bedrijvigheid die door woningbouw verdreven wordt, maar ook vanwege eigen dynamiek en veranderende locatiefactoren van verschillende economische sectoren die samenhangt met bijvoorbeeld het toenemend belang van logistieke dienstverlening en het nieuwe werken. In dit project willen we die ontwikkelingen op een rij zetten in een verklarende analyse over de afgelopen 20 jaar en richten we ons op twee basisvragen: waar verdwijnt werken en waar verschijnt het? De eerste vraag moet duidelijk maken waar werklocaties nu omgezet worden in andere functies zoals wonen en om hoeveel areaal dat gaat. Dit brengt de transformatiepotentie van huidige werklocaties in beeld en geeft tevens zicht op de potentiële vervangingsvraag voor werklocaties. Voor de tweede vraag gaan we na hoeveel ruimte de afgelopen 20 jaar voor werken is vrijgemaakt. Voor welke sectoren was dat? Welke locatiefactoren waren dominant? Deze analyse verklaart veranderingen in de ruimtelijke wensen voor werklocaties. De resultaten zijn belangrijke input voor het regionaal-economisch beleid van rijk en regionale overheden. Ecorys/MRDH zijn geïnteresseerd in de succesfactoren voor de herbestemming van bedrijventerreinen, terwijl PBL wil weten hoe de ruimtevraag voor werken zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en hoe op basis daarvan uitspraken over omvang en locaties voor de toekomstige ruimtebehoefte kunnen worden gedaan.
Dit PD-traject richt zich op het versterken van de toekomstbestendigheid van musea in de regio’s Twente, Achterhoek en Arnhem-Nijmegen. In tegenstelling tot de grote musea in het westen van het land missen regionale musea vaak de tijd, middelen en kennis om datagedreven te werken. Data van brancheorganisaties zijn vaak verouderd en regionaal onvoldoende relevant. Innovaties in datatechnologie bieden echter kansen om doelgroepen beter te begrijpen en nieuwe bezoekers te bereiken, maar ook om op regionaal niveau beter samen te werken met partijen uit de toeristische-recreatieve sector. De centrale strategie hiervoor is het bevorderen van samenwerking tussen musea en Destinatie Management Organisaties (DMO's) op het gebied van bezoekersdata. Door data te verzamelen, te delen en te analyseren, krijgen musea beter inzicht in hun doelgroepen. Dit stelt hen in staat gerichter marketingcampagnes op te zetten en hun tentoonstellingen en evenementen beter af te stemmen op de voorkeuren en behoeften van bezoekers. De inzichten uit de bezoekersdata dragen niet alleen bij aan het verbeteren van de bezoekerservaring, maar ook aan het versterken van de maatschappelijke waarde van musea. Musea fungeren immers als belangrijke plekken voor educatie, cultuurparticipatie en gemeenschapsvorming. Door data-gedreven inzichten kunnen musea deze rol beter onderbouwen richting beleidsmakers, subsidiegevers en het bredere publiek. Dit is essentieel in een tijd waarin culturele instellingen steeds meer onder druk staan om hun relevantie en impact aan te tonen. Daarnaast draagt het project bij aan de ontwikkeling van de regio’s Twente, Achterhoek en Arnhem Nijmegen tot slimme toeristische bestemmingen. DMO’s brengen hun expertise in op het gebied van dataverzameling en -analyse en beschikken over sterke netwerken binnen de regio. De samenwerking tussen musea en DMO’s creëert zo synergie, waarbij cultuur en toerisme elkaar versterken. Dit vergroot niet alleen het publieksbereik van musea, maar draagt ook bij aan de economische en maatschappelijke vitaliteit van de regio’s.