Sociaal schaduwwerk heeft betrekking op een variant van informeel sociaal werk. Het gaat om het werk van actoren die geen deel uitmaken van het formele sociale landschap, maar die in de praktijk wel degelijk activiteiten ontwikkelen die overeenkomen met sociaal werk zoals dat internationaal is gedefinieerd. De toevoeging van de term ‘schaduw’ maakt dat het hier niet gaat om informele praktijken in brede zin. Het gaat specifiek om informeel sociaal werk dat buiten beeld van veel professionele instanties en de lokale overheid plaatsvindt. In het professionele– en overheidsdomein bestaat vaak onbekendheid met deze vorm van informeel sociaal werk. Dat komt omdat sociaal schaduwwerk wordt verricht door spelers waarvan de buitenwereld dit niet direct verwacht, omdat zij primair bekend staan om andere foci en functies. Spelers in het sociaal schaduwwerk zijn bijvoorbeeld burgerinitiatieven, etnisch/culturele zelforganisaties, levensbeschouwelijke organisaties of sociaal sportieve praktijken. In het formele domein is vaak sprake van wantrouwen en vooroordelen over de ondersteuning die in dit soort particuliere of informele settings wordt verleend. Vooral levensbeschouwelijke organisaties worden vanuit het formele domein en de bredere samenleving nogal eens door een integratielens beoordeeld. De vrees voor zogenaamde ‘parallelle samenlevingen’ of ‘gesloten bolwerken’ voedt het wantrouwen. Empirisch onderzoek – zowel in Nederland als daarbuiten- toont aan dat die vrees veelal ongegrond is.
Gemeenten hebben aangegeven voor hitte behoefte tehebben aan concrete richtlijnen voor een hittebestendigestad. In het RAAK-project ‘De hittebestendige stad’ zijn naaraanleiding van deze behoefte drie ontwerprichtlijnen voor eenhittebestendige inrichting van de buitenruimte opgesteld (ziekader). Deze voorgestelde richtlijnen zijn in het onderzoekconcreet met grenswaarden ingevuld (bijvoorbeeld 300 metertot een koele plek, of 40 % schaduw op loopgebieden).Gemeenten vinden de gekozen richtlijnen logisch en hebbenvooral nog vragen over de voorgestelde grenswaarden en deexacte definitie van koele plekken in de stad. Er is daaromnog een slag met gemeenten nodig om deze grenswaardenen ook de definitie van termen beter te onderbouwen. Het isimmers zo dat iedere gemeenten zelf keuzes dient te makenover wat zij hittebestendig vindt. Een goede lokale afwegingen onderbouwing is van belang.Het doel van dit praktijkonderzoek is om met meerderegemeenten de richtlijnen concreter uit te werken engemeenten handvatten te geven om zelf specifieke grenswaarden te kiezen. De verwachting is dat andere gemeenten bij een bredere onderbouwing makkelijker de voorgestelde richtlijnen grenswaarden overnemen of daar hun eigen specifieke invulling in kiezen. En dus concreet aan de slag kunnen met het hittebestendig inrichten van de buitenruimte. In dit onderzoek zijn de richtlijnen in de praktijk onderzocht door metingen, interviews foto’s en GIS analyse te combineren. Voor elke van de richtlijnen worden de methode, resultaten en aanbevelingen beschreven zodat de aanpak eenvoudig opschaalbaar is naar andere gemeenten.
De uitvoering van regionaal economisch beleid draait voor een belangrijk deel om het bewaren van een werkbare balans tussen competitie en samenwerking. Hoewel schijnbaar in tegenspraak vormen deze begrippen in feite twee kanten van dezelfde medaille. Ondernemers in de binnenstad zijn onderlinge concurrenten, maar hebben elkaar ook nodig om de vitaliteit van het centrum te waarborgen. Samenwerking is noodzakelijk om gemeenschappelijke doelen te realiseren, zoals het beperken van overbewinkeling, investeringen in aantrekkelijkheid, of de herstructurering van aanloopstraten. Een binnenstad waarin iedere partij alleen zijn eigen belangen najaagt, presteert per saldo slechter dan een centrum waar actoren bereid zijn om van tijd tot tijd over hun schaduw heen te stappen.
Mondkapjes, of mondmaskers, zijn door de SARS-COV-2 pandemie niet meer uit het straatbeeld weg te denken. De kwaliteit en comfort van de pasvorm van medische en niet-medische mondmaskers wordt bepaald door hoe goed het mondmasker overeenkomt met de afmetingen van het gezicht van de drager. Echter is er geen goed overzicht van de antropometrie van het gelaat van de Nederlandse bevolking waardoor de pasvorm van mondmaskers nu vaak niet optimaal is. Er is dus vraag naar een laagdrempelige en veilige manier om gezichtskenmerken in kaart te brengen en betere ontwerprichtlijnen voor mondkapjes. Driedimensionaal (3D) scannen doormiddel van Light Detection and Ranging (LiDaR) technologie in combinatie met slimme algoritmes lijkt wellicht een manier om gezichtskenmerken snel en laagdrempelig vast te leggen bij grote groepen mensen. Daarnaast geeft het 3D scannen van gezichten de mogelijkheid om niet enkel de afmetingen van gezichten te meten, maar ook 3D pasvisualisaties uit te voeren. Hoewel 3D scannen geen nieuwe technologie is, is de LiDaR technologie pas sinds 2020 geïntegreerd in de Ipad en Iphone waardoor het toegankelijk gemaakt is voor consumenten. Doormiddel van een research through design benadering zal onderzocht worden of deze technologie gebruikt kan worden om betrouwbare en valide opnames te maken van gezichten en of er op basis hiervan ontwerprichtlijnen ontwikkeld kunnen worden. In dit KIEM GoCi-project zal daarnaast ingezet worden om een kennisbasis en netwerk op te bouwen voor een vervolg aanvraag over de inzet van 3D technologieën in de mode-industrie.
Gebouwen blijven lang (gemiddeld 50 jaar) in functie. Desondanks wordt circulariteit van gebouwen vaak gelijk gesteld aan herbruikbaarheid van de toegepaste materialen na sloop. Door de aanscherpende functionele eisen is het moeilijk om de bouwmaterialen die bij sloop of verbouwing vrijkomen één-op-één te hergebruiken. Deze materialen voldoen niet meer aan de huidige eisen en worden veelal gerecycled om de materialen/grondstoffen in de kringloop te houden. Als hergebruik van afzonderlijke bouwmaterialen moeilijk is dan wordt het interessant om te onderzoeken of de levensduur van een gebouw in z’n totaliteit kan worden opgerekt: door te streven naar bijvoorbeeld levensduren van 100 jaar en meer. In de leidraad Circulair Ontwerpen van CB’23, een platform dat onderzoek doet naar circulariteit in de gebouwde omgeving, worden onder meer overmaat en koestering als randvoorwaarden voor een langere levensduur genoemd. Door het gebouw te over-dimensioneren kan het gemakkelijker andere functies in zich opnemen. Koestering gaat over waardering van de gebruikers voor een gebouw. Uit het literatuuronderzoek dat met een KIEM-subsidie is uitgevoerd, blijken gebouwen met royale en aansprekende entrees en die uitgevoerd zijn in zorgvuldig gedetailleerde materialen die mooi verouderen hiervoor in aanmerking te komen: materialen als beton, natuursteen en baksteen – dure materialen met relatief hoge schaduwkosten. Het consortium, bestaande uit architectenbureaus, bouwfysische en constructieve adviesbureaus, opdrachtgevers, ontwikkelaars en koepelorganisatie/kennisplatform NEVAP wil het onderzoek naar gebouwen die lang in functie kunnen blijven, doorzetten. Het architectonische en theoretische onderzoek naar gebouwen met lange levensduren wordt uitgebreid, maar het onderzoek gaat zich vooral richten op de vraag hoe deze gebouwen technisch en financieel gerealiseerd kunnen worden. De onderzoeksvraag is hierbij : ‘Op welke manieren kan de levensduur van gebouwen worden verlengd om waardeverlies van gebouw en gebruikte materialen te voorkomen waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met architectonische en (gebruiks-)technische, maar ook met financiële en milieutechnische randvoorwaarden?’
Sinds de financiële crisis van 2008 klinkt er een brede maatschappelijke roep om herstructurering van het financiële stelsel en de financiële dienstverlening. Toch zijn veel problemen in de sector ruim tien jaar later nog onopgelost. Denk aan het vraagstuk van ongelijkheid, de verhouding schuld/inkomen en de onbedoelde neveneffecten van overheidsbeleid rondom lenen en sparen. Door hun prominente rol in het Nederlandse financiële landschap vormen hypotheken een bijzonder hoofdpijndossier bij de hervorming van de financiële sector. Een aantal spelers in de hypothekensector lijkt zich terdege bewust te zijn van de schaduwzijdes van het eigen bedrijfsmodel. Zij heeft al grote stappen gezet, onder meer door de ontwikkeling en implementatie van ethische gedragscodes en richtlijnen. Er worden nu al minder risicovolle hypotheken verkocht. We hebben kortom te maken met een ethisch actieve groep financiële bedrijven die een voortrekkersrol speelt in de verduurzaming van de financiële dienstverlening rondom hypotheken. Zij vormt een niche waarbinnen de contouren worden verkend van de toekomstige hypothekenmarkt. In het voorgenomen verkennend onderzoek willen wij kijken naar de morele dilemma’s waarvoor deze bedrijven zich gesteld zien. Hoe laveren zij tussen de wens sociaal en financieel te verduurzamen en de druk om winstgevend te zijn? In het bijzonder zal worden onderzocht hoe onder andere bij hypotheekadviseurs Viisi en MBG Maatbeleg wordt omgegaan met de spanning tussen zelfopgelegde richtlijnen, commerciële belangen en de wensen van de klant. Wat zijn de praktijklessen van het pionierswerk in duurzaam hypotheekadvies? Doel van dit onderzoek is morele dilemma’s te articuleren, de consequenties van keuzes zichtbaar te maken en ‘best-practices’ te identificeren. Zo bieden de resultaten van dit onderzoek organisaties in de hypothekensector een verkennend inzicht in de uitdagingen rond de verduurzaming van hypotheekverkoop. De resultaten komen ook ten goede aan het onderwijs, zoasls bij bedrijfsethiek in het economische domein.