Begin 2020 heeft de gemeente Den Haag aan De Haagse Hogeschool (Lectoraat Urban Ageing) gevraagd om samen met Hulsebosch Advies en AFEdemy een integrale monitor te ontwikkelen en uit te voeren waarbij, door middel van kwalitatieve en kwantitatieve methoden, onderzoek wordt gedaan naar de stand van zaken van Den Haag als seniorvriendelijke stad en tevens te kijken naar huidige trends aangaande ouderen. Tevens vroeg de gemeente om de ontwikkeling van een meetinstrument dat in de toekomst eenvoudig bij herhaling kan worden ingezet voor onderzoek: de standaard Age Friendly Cities and Communities Questionnaire (AFCCQ) voor ouderen1. In een stadsenquête en in zogenaamde stadsateliers zijn ouderen gevraagd naar hun bevindingen. In totaal hebben 393 Haagse ouderen meegedaan aan de enquête en 50 aan de stadsateliers. De aan de ouderen gestelde vragen gingen over de volgende acht onderwerpen die volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezamenlijk de seniorvriendelijkheid van een stad bepalen: ●Huisvesting; ●Sociale participatie; ●Respect en sociale inclusie; ●Burgerschap en werkgelegenheid; ●Communicatie en informatie; ●Sociale en gezondheidsvoorzieningen; ●Buitenruimte en gebouwen; ●Transport; ● en aanvullend, een negende domein: Financiën. CC-BY NC ND https://www.dehaagsehogeschool.nl/onderzoek/lectoraten/details/urban-ageing#over-het-lectoraat
MULTIFILE
Full text beschikbaar met HU account. Het werken met cliënten in het forensisch sociale domein is uitdagend en interessant. De meeste forensisch sociale professionals kiezen bewust voor dit vak en vinden hun werk waardevol en lonend. Met name het kunnen verkleinen van de kans op recidive en daarmee het voorkomen van nieuwe slachtoffers wordt als lonend ervaren. Het werk doet echter ook een beroep op de weerbaarheid van professionals en vraagt soms (te) veel. Professionals werkzaam bij onder andere de reclassering, de ambulante en klinische forensische zorg, het gevangeniswezen en jeugdbescherming komen regelmatig voor complexe situaties te staan in het contact met de cliënten of justitiabelen die ze – doorgaans binnen een gedwongen kader – begeleiden. Veel van deze cliënten hebben problemen op meerdere gebieden, zijn niet op voorhand gemotiveerd voor begeleiding of behandeling, kunnen zich agressief, intimiderend of manipulatief gedragen en staan soms ronduit vijandig tegenover hun begeleiders.
LINK
Het sociaal netwerk vormt een belangrijk thema doordat vanuit de Wmo verondersteld wordt dat de cliënt eerst de eigen kracht aanboort, alvorens er professionele hulp kan worden ingeschakeld. Dat betekent dat hij ook de kracht die het eigen sociaal netwerk bezit moet benutten. Het gaat bij kracht van het sociaal netwerk om steun die door familie, vrienden , kennissen en buren gegeven kunnen worden. Hierdoor kan de cliënt langer zelfstandig thuis blijven wonen en/of meer participeren in de samenleving. In de literatuur wordt wel onderscheid gemaakt tussen het persoonlijk – en het maatschappelijk steunsysteem van de cliënt. Bij het maatschappelijk steunsysteem gaat het dan met name over het benutten van algemene voorzieningen als vrijwilligers of lotgenotencontacten etc. In deze docentenhandreiking ligt de focus op het persoonlijk steunsysteem. De opzet van deze handreiking is dat je als docent tijdens je lessen voor een bepaald vak waar het onderwerp Sociale netwerken bij aan de orde komt, kan putten uit dit lesmateriaal. Daarbij kun je gericht zoeken vanuit de deelthema’s waar deze docentenhandreiking uit is opgebouwd. Ieder deelthema wordt kort ingeleid. Hierdoor krijgt de lezer een goede indruk van de belangrijkste items die bij ieder deelthema aan de orde zijn. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de literatuur en onderwijsmodules uit de Wmo-werkplaatsen, zodat jij en studenten zich verder in het thema kunnen verdiepen. Tot slot wordt bij ieder deelthema een aantal opdrachten geformuleerd die je als docent kan gebruiken als opdrachten tijdens de lessen.
Bij de ontwikkeling van kinderen speelt de omgeving waarin zij opgroeien en de wijze waarop zij zich verbonden voelen met hun buurt een belangrijke rol (Owens, 2004; 2016). Om als basisschool goed bij te kunnen dragen aan de ontwikkeling van kinderen is het van belang dat scholen de omgeving en de buurt waarin hun leerlingen opgroeien kennen en kunnen benutten voor hun onderwijs. In het bijzonder gaat het daarbij om de betekenis die deze omgeving voor hun leerlingen heeft. Voor basisscholen in wijken met een grote diversiteit aan inwoners kan de betekenis van eenzelfde omgeving voor verschillende leerlingen ook zeer verschillend zijn. Naar de wijze waarop kinderen zich verbonden voelen met de fysieke en sociale ruimte is nog weinig onderzoek gedaan (Tani, 2016). Naast inzicht in de bestaande verbinding van kinderen met hun omgeving is het voor het onderwijs belangrijk om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop kinderen in staat kunnen worden gesteld om zich te binden aan een plek en om deze plek te benutten bij hun ontwikkeling. De capability approach (Nussbaum, 2014) en een perspectief op de veerkracht van kinderen (Enthoven, 2007) bieden een kader om naar dit vraagstuk te kijken. Het onderzoek richt zich op wat het primair onderwijs kan doen om de aan de omgeving gerelateerde vermogens van kinderen te ontwikkelen. Onderwijs waarin de leefomgeving van kinderen wordt betrokken of waarin de leefomgeving op enige wijze een rol speelt kan hiertoe een middel zijn. Dit vanuit de notie dat door het ontwikkelen van een ‘sense of place’ (Dolan, 2016) de kennis, persoonlijke verbondenheid en verantwoordelijkheid voor de lokale omgeving versterkt kunnen worden. Het onderzoek zal na een verkennende fase een ontwerpgericht karakter krijgen, waarbij op onderzoeksmatige wijze materiaal wordt ontwikkeld dat bruikbaar is op basisscholen en lerarenopleidingen basisonderwijs.
In 2023 treedt de Omgevingswet (OW) in werking. Veel aandacht gaat uit naar juridische en digitale aspecten; weinig naar fysiek-ruimtelijke en sociale aspecten. HBO-instellingen werken nog niet complementair aan de vraag hoe zij kunnen meegroeien met en anticiperen op implementatie van de Omgevingswet. Het platform GROW wil hier verandering in brengen door te zorgen voor synergie van praktijkgericht onderzoek gericht op de duurzame – GRoene – ontwikkeling van de leefomgeving gekoppeld aan implementatie van de Omgevingswet. Dit moet leiden tot meer kennis over de impact van de Omgevingswet op de hogescholen, een gezamenlijke onderzoeksagenda en aanpassing van curricula. We richten ons daarbij op zowel inhoud, de processen als de governance en stellen ecologische en circulaire principes centraal. Via het platform gaan we onze netwerken, kennis en ervaring delen en worden voorstellen uitgewerkt voor gezamenlijk praktijkonderzoek naar de duurzame, groene effectuering van de Omgevingswet. GROW duidt ook de ambitie om het netwerk van 8 enthousiaste lectoren te laten groeien samen met experts en relevante publieke en private belanghebbenden. GROW sluit aan op de missie van de topsectoren en de daarop gebaseerde Kennis- en Innovatie Agenda’s; met name de thema’s ‘Energietransitie en duurzaamheid’, ‘Landbouw, water, voedsel’ en ‘Gezondheid en zorg’. We bepleiten een systeem- en gebiedsaanpak om de beoogde doelen te halen en cross-overs tot stand te brengen, in lijn met de KIA Land, Water, Voedsel. We sluiten aan op de thema’s ‘Gezondheid en welzijn’, ‘Veerkrachtige samenleving: in de wijk, stad en regio’ en ‘Gebouwde omgeving duurzaam en leefbaar’ van de strategische onderzoekagenda voor het hbo. GROW kan dankzij het wijdverbreide netwerk de ambitie van SIA voor nauwere samenwerking met de VNG ondersteunen. Het platform is verbonden met de Nationale Wetenschapsagenda en het programma ‘Aan de slag met de Omgevingswet’. Planbureau van de Leefomgeving heeft de intentie om ons platform te ondersteunen.
Voor het realiseren van een duurzame leefomgeving en veerkrachtige samenleving dienen meerdere opgaven gecombineerd te worden. Dit vraagt om een integrale benadering: een nieuwe houding en een nieuwe manier van samenwerken Vanuit het ecosysteem, met de energietransitie als een stuk - misschien wel versneller - van de puzzel (topsector energie, 2024) want de verschillende, onderling samenhangende uitdagingen vragen om een fundamentele verandering van maatschappij, economie en ons eigen doen en laten. De kern van het ecosysteemperspectief is dat de gedaante van het systeem wordt beschouwd als een product van de verhoudingen, relaties en dynamiek binnen het systeem. Ingesleten patronen en verbanden structureren het handelen van de betrokkenen. Op basis van een aantal casussen (veelsoortige energiegemeenschappen) wordt de technisch-sociale systeemintegratie geoptimaliseerd.