Dutch industrial manufacturers are confronted a new and promising industrial robot: the collaborative robot (cobot). These small robotic arms are revolutionary as they allow direct and safe interaction with production workers for the very first time. The direct interaction between production worker and cobot has the potential to not only increase efficiency, but also enhance flexibility as it can align the strengths of (wo)man and machine more thoroughly. Currently, Dutch manufacturers are experimenting with cobots. To obtain a first understanding about the use of cobots in Dutch industrial practice and what the consequences are for operators and production work, we conducted an exploratory interview study (N=61). We learnt that most cobots under study are used for the production of one or a few large product batches (mass production) and work highly autonomous. The interaction between cobot and production worker is limited and reduced to operators preventing the cobot from falling into a standstill. The results tend to be in line with traditional industrial automation practices: an overemphasis on leveraging the technology’s potential and limited attention for the production workers’ work design and decision latitude. HR professionals were not involved and, therefore, miss out on a crucial opportunity to be of an added value.
MULTIFILE
In deze oratie wordt ingegaan op de problemen en paradoxen bij de versterking van de positie van wetenschap en techniek in het basisonderwijs. Waarom is het belangrijk dat (alle) kinderen hiermee in aanraking komen? Welke invulling moet wetenschap en techniek krijgen willen we kinderen effectief 'oriënteren op de wereld', het centrale kerndoel in dit domein? Kunnen we leerkrachten hiertoe in staat stellen? Het basisonderwijs is niet gediend met de associatie van wetenschap en techniek met 'moeilijk, vies, gevaarlijk'. Daarom wordt vaak benadrukt dat wetenschap en techniek 'leuk' is. Maar: dit kan leiden tot een verwaarlozing van het leren. We willen leraren die een onderzoekende houding bij leerlingen kunnen stimuleren en ontwikkelen. Maar: op school domineren instruerende didactiek en kant en klare werkbladen. We willen leraren die niet terugschrikken voor een domein van enorme omvang en die zich willen blijven verdiepen. Maar: de pabo trekt overwegend studenten met talenten die niet op het cognitieve vlak liggen. We willen dat scholen meer tijd besteden aan wetenschap en techniek. Maar: de politiek fixeert zich eenzijdig op rekenen en taal, en er zijn geen standaarden voor wetenschap en techniek. In de oratie worden oplossingsrichtingen verkend, evenals de mogelijkheden die praktijk te veranderen. Daarbij gaat het om het versterken van kennisbasis en zelfvertrouwen van leraren en pabostudenten, uitwerking van de didactiek van onderzoekend en ontwerpend leren, curriculumontwikkeling voor de pabo en versterking van de samenwerking met scholen, ook via het concept 'opleiden in de school'. Integratie speelt een sleutelrol. Kunnen we wetenschap en techniek niet beter als opwaartse kracht voor al het onderwijs van de basisschool positioneren in plaats van als het zoveelste vakje?
Ziekenhuizen behoren tot wat Mintzberg professionele bureaucratieën noemt. Ze worden geconfronteerd met problemen op het gebied van kwaliteit, patiëntvriendelijkheid, veiligheid en efficiency. Een belangrijke vraag is of ze voor het bereiken van deze doelen de juiste structuur bezitten. In zijn boek Structure in fives (1983) presenteert Mintzberg een ontwerptheorie waarmee deze vraag beantwoord zou kunnen worden. Structuurparameters spelen hierin een belangrijke rol. In het samen met Glouberman geschreven artikel (2001) past hij zijn ontwerptheorie toe op het ziekenhuis. In dat artikel wordt de vraag beantwoord: aan welke knoppen moet de ontwerper draaien om de problemen van ziekenhuizen op te lossen? In deze bijdrage vergelijk ik de opvattingen van Mintzberg met recente opvattingen over een patiëntgerichte en procesgestuurde organisatie van het ziekenhuis. Ik kom tot de conclusie dat wat hierin voorgesteld wordt, overeenkomt met 1) wat volgens Minztberg niet kan (het kantelen van de ziekenhuisorganisatie van een functionele naar een marktgerichte structuur) en 2) wat volgens Minztberg niet mag (het standaardiseren van output en processen). Dat is praktisch belangrijk, immers, volgens Mintzberg krijgen we nooit de zo gewenste multidisciplinaire, patiëntgerichte en proces- gestuurde ziekenhuisorganisatie. In deze bijdrage beperk ik mij nadrukkelijk tot het ziekenhuis als vraagstuk van structuurontwerp. Ik kan, binnen dit bestek, niet ingaan veranderingskundige vraagstukken op meso- en met vraagstukken van institutioneel herontwerp op macroniveau. Deze bijdrage is onderdeel van een vergelijkend onderzoek van de sterke en zwakke punten van verschillende organisatieontwerpbenaderingen (zie Achterbergh, Vriens, 2009; Christis, 2005, 2009 en 2011).