Breedtesport en topsport ontwikkelen zich in een verschillende richting, maar blijven elkaar beinvloeden. Deze beinvloeding kan worden onderscheiden naar effecten die samenhangen met de veronderstelde aanvoerfunctie van de breedtesport en effecten die voortkomen uit de veronderstelde aanjaagfunctie van de topsport. Beide functies maken onderdeel uit van de zogenoemde 'double pyramid theory'. Volgens deze theorie brengen duizenden sportbeoefenaars een paar Olympische kampioenen voort (aanvoerfunctie), terwijl deze kampioenen door hun rolmodel weer duizenden mensen stimuleren om één of andere vorm van sport te gaan beoefenen (aanjaagfunctie). Onderzoek wijst echter uit dat er geen sprake is van een gelijke mate van beïnvloeding tussen topsport en breedtesport. De topsport kan niet zonder breedtesport, maar andersom is dit in veel mindere mate het geval. Breedtesporters ontlenen vooral als publiek veel plezier aan de topsport, maar een groot deel van de sportbeoefenaars, vooral buiten verenigingsverband, zal in hun sportbeoefening nauwelijks een relatie met de topsport ervaren.
DOCUMENT
Bureau Beweeg is door de universitaire sportcentra (Nijmegen, Wageningen, Rotterdam, Utrecht, Eindhoven, Leiden, Enschede, Amsterdam UvA) gevraagd om een literatuuronderzoek uit te voeren naar de effecten van studentensport op studieprestaties en de mentale en lichamelijke gezondheid. Doel van het literatuuronderzoek was om zicht te krijgen op de relatie tussen sportbeoefening en studieprestaties. Daarnaast is er ook gekeken naar de relatie tussen sportbeoefening en mentale en lichamelijke gezondheid.
DOCUMENT
Dit onderzoek naar de Combinatiefunctionarissen Sport in de Gemeente Emmen is uitgevoerd in de periode mei 2009 tot februari 2010. Het oorspronkelijke onderzoeksvoorstel is in overleg met opdrachtgever tussentijds bijgesteld en kende uiteindelijk twee fasen.- Fase 1: Verkennend onderzoek onder beleidsmakers van de gemeente Emmen en Combinatiefunctionarissen Sport uit drie wijken/dorpen. Doel hierbij was om in kaart te brengen hoe de werkwijze van de Combinatiefunctionarissen – gelet op de vijf door de gemeente Emmen aangegeven resultaatgebieden1– in de praktijk is en idealiter zou moeten zijn volgens betrokkenen. Daarnaast moest inzicht worden verschaft in relevante landelijke praktijkvoorbeelden op brede scholen op die vijf resultaatgebieden.- Fase 2: Inventariserend onderzoek onder leerkrachten, kinderen en ouders naar de huidige stand van zaken m.b.t. sport, bewegen en gezondheid in de wijk Emmermeer alsmede de ervaringen en meningen over (de werkwijze van) de Combinatiefunctionaris Sport in deze wijk. Tevens is er onderzoek gedaan naar de mate waarin er sprake is in de wijk Emmermeer van de groep ‘niet-vanzelfsprekende- bewegers’ en hoe deze zich kenmerkt.In dit eindrapport worden de bevindingen uit deze twee fasen gepresenteerd. Het rapport wordt afgesloten met een hoofdstuk ‘ aanbevelingen’ waarin wordt geput uit beide fasen. Daarnaast geldt dit eindrapport als input voor twee bijeenkomsten georganiseerd door de gemeente Emmen, één bijeenkomst voor alle Combinatiefunctionarissen Sport uit de gemeente en één bijeenkomst op wijkniveau Emmermeer met betrokkenen.De onderzoekers bevelen de opdrachtgever Gemeente Emmen aan deze rapportage tevens intern met sleutelfiguren van de afdeling sport en het project bredeschool ontwikkeling te bespreken.
DOCUMENT
Massale deelname aan loopsportevenementen, groepjes lopers die het straatbeeld kleuren, individuele lopers die met elkaar in competitie gaan via apps en/of sociale netwerksites. Loopsport is ‘in’. Hoewel de loopsport bij uitstek zonder specifieke voorzieningen beoefend kan worden, wordt er reeds sinds de jaren ’80 geïnvesteerd in de aanleg van Finse pistes. Een recente studie van de KU Leuven en het Steunpunt voor Beleidsrelevant Onderzoek Sport evalueert de aanleg en het gebruik van Finse pistes in Vlaanderen.
LINK
Onze samenleving heeft de afgelopen veertig jaar heel wat veranderingen ondergaan. Ook het Vlaamse sportlandschap is in deze periode opvallend geëvolueerd. Sport en samenleving zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Parallel aan deze ontwikkelingen werd doorheen de voorbije decennia werk gemaakt van het opbouwen van een actief Vlaams breedtesportbeleid. In het boek Vlaanderen Sport! Vier decennia sportbeleid en sportparticipatie wordt de evolutie van de actieve sportbeoefening in de periode 1969-2009 in kaart gebracht. Daarnaast wordt eveneens cijfermateriaal gepresenteerd met betrekking tot de uitgaven aan sport en wordt een overzicht gegeven van het gevoerde Sport voor Allen-beleid in Vlaanderen.Wie sport, waar en met wie? Welke sporten zijn het populairst? Is de sportbeoefening gedemocratiseerd? Welke sporten bevinden zich bovenaan of onderaan de sociale statuspiramide? Sporten we in clubverband of doen we aan sport light? Hoeveel besteden we aan sport? Wat is de economische betekenis van sport? Op al deze vragen wordt in dit boek een antwoord geformuleerd. Het onderzoeksmateriaal dat gepresenteerd wordt, werd verzameld door middel van een grootschalig sociaalwetenschappelijk sportonderzoek dat sinds het einde van de jaren zestig aan de KU Leuven wordt gevoerd. Deze tijdreeks vormt het langstlopende onderzoek naar de actieve deelname aan sport in Vlaanderen. Sportmanagers, beleidsmakers en andere professionals zullen in dit werk ongetwijfeld een schat aan informatie vinden om adequaat te kunnen inspelen op actuele beleidsuitdagingen. Dit boek is daarnaast ook inspirerend voor al wie geïnteresseerd is in de boeiende wereld van actieve sportbeoefening.
LINK
Factoren die mensen met overgewicht belemmeren om met een fysiek trainingsprogramma te beginnen Achtergrond: Bij overgewicht heeft lichaamsbeweging (bijvoorbeeld sportbeoefening) gunstige effecten op het behoud van gewicht(svermindering) en op verschillende aan overgewicht gerelateerde aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten en diabetes. Ook is er een gunstige invloed gevonden op de psychische gezondheid. Desondanks is de drempel om meer te gaan bewegen voor mensen met overgewicht vaak hoog. Met behulp van het gezondheidsattitude model (Health Belief Model) kan daarvoor een mogelijke verklaring worden gevonden. Dit model (zie figuur) stelt dat het overgaan tot gezondheidsgedrag, hier in het bijzonder lichaamsbeweging, wordt bepaald door: 1) de dreiging (threat) die uitgaat van de aandoening (overgewicht), 2) de waargenomen gezondheidsvoordelen (benefits) als gevolg van het uitvoeren van het nieuwe gedrag (meer lichaamsbeweging, sporten) 3) de barrières (barriers) die ondervonden worden bij gedragsverandering en 4) factoren die motiveren tot het nieuwe gedrag (cues). Doel van het onderzoek: Meer inzicht te krijgen in de psychische factoren die mensen met overgewicht motiveren of belemmeren om te gaan deelnemen aan een sportprogramma. Methode: Deelnemers waren volwassenen met een BMI van meer dan 25 kg/m2, een leeftijd tussen 18 en 65 jaar en zonder aan overgewicht gerelateerde of andere (ernstige) aandoeningen waarvoor medische behandeling noodzakelijk was. Met vragenlijsten werd de door de deelnemers ervaren ernst van het overgewicht probleem (Pictorial Representation if Illness and Self Measure, PRISM-R2), de aan overgewicht gerelateerde kwaliteit van leven (Impact of Weight on Quality of Life, IWQOL-lite) en met beweging (Physical Exercise Belief Questionnaire, PEBQ) en overgewicht (Obesity Cognition Questionnaire, OCQ) samenhangende cognities gemeten. Resultaten: De respondenten uit een sportgroep (n=58) en de groep van niet-sporters (n=58) hadden een vergelijkbare BMI, leeftijd en opleidingsniveau. Ook het gemiddelde aantal pogingen om gewicht te verliezen en de leeftijd waarop het overgewicht ontstaan was, was voor de groepen hetzelfde. Er waren echter meer vrouwen in de sportgroep en de vaders van de sporters (maar niet de moeders) hadden minder vaak overgewicht. Sporters schatten de ernst van het overgewichtprobleem groter in dan niet sporters. Wat betreft barrières om te gaan sporten was er geen verschil in schaamte en de inschatting van de eigen sportiviteit. Wel had de sportgroep minder vrees voor letsel en zag vaker gezondheidsvoordelen van sporten. Verder schreven deelnemers uit de sportgroep overgewicht minder vaak toe aan lichamelijke of erfelijke oorzaken en was men optimistischer over de prognose van het overgewicht. Er waren nauwelijks verschillen in lichamelijke klachten en kwaliteit van leven tussen beide groepen. Conclusie: Passend in het gezondheidsattitude model, 1) ervaren sporters meer dreiging (ze ervaren hun overgewicht als een groter gezondheidsprobleem), 2) zien sporters meer gezondheidsvoordelen van lichaamsbeweging, 3) ervaren zij minder barrières (angst voor letsel, pessimistische cognities over de prognose en de overtuiging dat overgewicht vooral door lichamelijke factoren bepaald wordt), maar 4) vormen fysieke klachten geen belangrijke motiverende factor voor mensen die nog geen grote gezondheidsproblemen ervaren. Zowel bij individuele contacten als in voorlichtingscampagnes waarbij mensen met overgewicht worden gestimuleerd om meer te gaan bewegen, is het belangrijk deze factoren te herkennen, bespreekbaar te maken en te behandelen zodat de instroom in sportgroepen wordt bevorderd.
DOCUMENT
Sporters en coaches zijn voortdurend opzoek naar de beste balans tussen belasting en herstel om optimaal te kunnen presteren. Deze balans is per individu verschillend, met name door het verschil in individuele capaciteiten. De Groningen Monitoring Athletic Performance Study (MAPS) tracht kennis over deze balans te ontwikkelen. Doel van dit deelonderzoek was het in kaart brengen van explosiviteit door middel van twee tests bij top indoor balteamsporters.
DOCUMENT