De Innovatie Werkplaats Begeleid Leren ontwikkelt producten en diensten voor en geeft informatie aan studenten, cliënten, familieleden, docenten en hulpverleners over het (gaan) studeren met een psychische aandoening. Een van die producten is de reeks “Succesvol studeren met …”, een serie brochures over het studeren met verschillende soorten psychische problemen. Deze brochures zijn geschreven voor studenten met psychische problemen die een opleiding (gaan) volgen en voor medestudenten, begeleiders en relevante anderen die betrokken zijn bij studenten met psychische problemen. De informatie in deze brochures is gebaseerd op de ervaringen van studenten en direct betrokken medewerkers uit het onderwijs en de GGz. De huidige brochure gaat over studeren met een psychose.
LINK
ACHTERGROND : Problematisch middelengebruik is een belangrijke risicofactor voorcriminaliteit en geweld.Dit is echter vooral bij mannen onderzocht en meer kennis over vrouwen is gewenst. DOEL: Beschrijven van mogelijke genderverschillen in problematisch middelengebruik en de relatie tot delictgedrag bij forensisch psychiatrische patiënten. METHODE: Dossiers van 275 vrouwen en 275 mannen die in 1984-2014 opgenomen zijn (geweest) in één van vier forensisch psychiatrische instellingen werden gecodeerd en gerelateerd aan geweldsincidenten tijdens behandeling en recidive na ontslag (bij 78 vrouwen). RESULTATEN: Hoewel problematisch middelenmisbruik bij vrouwen prevalent was (57%), kwam het bij mannen significant vaker voor (68%). Mannen hadden vaker de dsm-iv-classificatie middelenafhankelijkheid en hadden vaker het indexdelict gepleegd terwijl ze onder invloed waren. Middelengebruik had bij hen een betere voorspellende waarde voor geweldsincidenten tijdens behandeling. Zowel vrouwen als mannen met problematisch middelengebruik hadden beduidend meer historische risicofactoren dan degenen zonder middelenmisbruik. Een geschiedenis van problemen met middelengebruik was geen significante voorspeller voor recidive na ontslag bij vrouwen. CONCLUSIE: Er bestaan genderverschillen wat betreft problematisch middelengebruik, waarbij de relatie met delictgedrag voor mannen sterker is. De gevonden genderverschillen hebben implicaties voor (verslavings-) behandeling in forensische zorginstellingen.
Kinderen van ouders met een angst- of stemmingsstoornis hebben een verhoogd risico om zelf een angst- of stemmingsstoornis te ontwikkelen. Uit een kwalitatief onderzoek naar de verschillende componenten van goed onderzochte preventieprogramma’s blijkt dat deze programma’s allemaal gebruikmaken van psycho-educatie. Programma’s die in de eerste plaats gericht zijn op kinderen, gebruiken vaak elementen uit de cognitieve gedragstherapie. Programma’s die gericht zijn op het hele gezin bevatten componenten die gericht zijn op de communicatie tussen familieleden en op opvoedvaardigheden. In het algemeen zijn deze preventieprogramma’s effectief om angst- of stemmingsstoornissen op korte en lange termijn te voorkomen en bestaande symptomen bij kinderen te verminderen. Toekomstig onderzoek moet meer aandacht besteden aan hoe, en voor wie, de preventieprogramma’s effectief zijn. De eerstelijnsgezondheidszorg speelt een belangrijke rol bij het identificeren van kinderen met een verhoogd risico. Nascholing van professionals op dit gebied is dus belangrijk. Hierdoor kunnen kinderen met lichte klachten eerder in beeld komen waardoor ernstige problematiek en een intensief behandeltraject mogelijk voorkomen kunnen worden.