Professionals moeten tijdens het gehele mediationproces omgaan met het thema ‘verantwoordelijkheid nemen’ door de verdachte. Zij komen echter een aantal knelpunten tegen. Wat is bijvoorbeeld nodig qua verantwoordelijkheid nemen om door te verwijzen naar de volgende fase in het mediationtraject? Hoe kunnen mediators verantwoordelijkheid nemen stimuleren en op welke manier kunnen zij dit omschrijven in de slotovereenkomst? De hoofdvraag van dit onderzoek is daarom: ‘Welke criteria kunnen stakeholders (rechters, officieren van justitie, mediationfunctionarissen en mediators) hanteren bij het vaststellen en stimuleren van ‘verantwoordelijkheid nemen door een verdachte’ tijdens het mediation in strafzaken traject en welk handelingsrepertoire is hiervoor nodig? Door middel van interviews met rechters, OvJ’s, mediationfunctionarissen, mediators, strafrechtadvocaten, slachtoffers en verdachten alsook via focusgroepen met mediators en mediationfunctionarissen is deze vraag onderzocht.
In een MiS is verantwoordelijkheid nemen door een verdachte een voorwaarde om 1) de mediation te starten en 2) voor een succesvol verloop daarvan. Door het onderzoek dat wij uitvoeren willen we verduidelijken wat het nemen van deze verantwoordelijkheid inhoudt. Tijdens een MiS blijkt het voor de verdachte niet altijd gemakkelijk om de verantwoordelijkheid te nemen, zeker niet als het gaat om een zware verantwoordelijkheid, zoals in strafzaken nogal eens speelt. Zelfbeschermingsmechanismen als ontkenning, bagatellisering, verschuiving van verantwoordelijkheid en dissociatie treden vrijwel automatisch in werking. De mediators hebben tijdens dit proces een ondersteunende rol waar het gaat om het nemen van verantwoordelijkheid door een verdachte. Dat betekent begrip voor de verdachte, die niet alleen ‘dader’ is maar ook mens. Maar ook moeten mediators soms confronteren als allerlei zelfbeschermingsmechanismen de verdachte in weg zitten om verantwoordelijkheid te nemen. Het onderzoek wil ook bijdragen aan (uitbreiding van) het arsenaal aan effectieve interventies inzake het nemen van verantwoordelijkheid door de verdachte.
Dit onderzoek is een eerste verkenning in Nederland naar de impact op slachtoffers van online delicten, de behoeften van slachtoffers en de verantwoordelijkheden van politie, justitie en andere instanties bij de afhandeling van dergelijke delicten. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de vraag in hoeverre en hoe de situatie en behoeften van slachtoffers van online criminaliteit afwijken van de situatie en behoeften van slachtoffers van traditionele offline delicten. Immers, als daar meer zicht op is wordt ook duidelijk of het bestaande slachtofferbeleid – dat ontwikkeld is voor traditionele offline delicten – voorziet in de behoeften van slachtoffers van online criminaliteit. Onder de noemer ‘online criminaliteit’ vallen diverse delicten die kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën: cybercriminaliteit en gedigitaliseerde criminaliteit. Onder cybercriminaliteit vallen delicten waarbij de ICT-structuur zelf doelwit is én waarbij voor het plegen van dat delict ICT van wezenlijk belang is voor de uitvoering. Voorbeelden zijn het hacken van een database met persoonsgegevens of het platleggen van een website van een bank met een zogenaamde DDoS-aanval. Dit soort delicten wordt ook wel cyber dependent crimes genoemd. Onder gedigitaliseerde criminaliteit vallen traditionele offline delicten die ook online kunnen worden gepleegd. Voorbeelden zijn fraude via internet en de verspreiding van kinderpornografisch materiaal. Dit soort delicten wordt ook wel cyber enabled crimes genoemd. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/rutgerleukfeldt/
Van “wereldkampioen drugs” tot “narcostaat”, een greep uit de recente betitelingen van ons land als het gaat om de drugshandel. Nederlandse criminelen behoren wat betreft de productie van synthetische drugs tot de mondiale top. Een narcostaat wordt vooral gekenmerkt door een bloeiende, parallelle (synthetische) drugseconomie gepaard gaande met corruptie, infiltratie van de gevestigde orde en straffeloosheid. Het heeft ver strekkende gevolgen, veel verder dan alleen de schade voor de eindgebruiker, met recente voorbeelden als de moorden op de advocaat, de broer en de adviseur van de kroongetuige in het strafproces rondom hoofdverdachte R. Taghi, een recordaantal drugsuithalers in de afgelopen maand in de Rotterdamse haven waarbij tonnen aan cocaïne werd gevonden met een straatwaarde van meer dan 300 miljoen euro. De zogeheten “Enschedese kwartetmoord” laat zien hoe ook de handel in hennep tot extreem gewelddadige escalaties in Nederland leidt. Naast dat er door hennepkwekerijen jaarlijks 200 miljoen euro illegaal aan energie wordt afgetapt, leidt dit jaarlijks minimaal tot 65 woningbranden. Met de ontwikkeling van zogeheten e-nose technologie, te vergelijken met een elektronische speurhond, is de afgelopen jaren door enkele samenwerkende projectpartners een oplossing ontwikkeld voor de detectie van gevaarlijke stoffen. In eerste verkenningen is aangetoond dat deze technologie, in potentie, ook ingezet kan worden voor het opsporen van drugslaboratoria en kwekerijen. Naast dat dit doorontwikkeling vergt van elektrochemische sensoren en applicatietechnologie, is er in de praktijk vraag naar onderzoek inzake juridische kaders, de ontwikkeling van handelingskaders en werkinstructies en ontwikkeling van training en opleiding voor de inbedding binnen relevantie publieke organisaties. Een consortium bestaande uit hogeschool Saxion, publieke organisaties (waaronder Politie, OM, NVWA en Veiligheidsregio Twente) en private partijen wil deze (door)ontwikkeling gezamenlijk oppakken. De nieuwe werkmethoden zullen niet alleen in het laboratorium, maar ook in de opsporingspraktijk worden getest en gevalideerd.
Uit onderzoek is gebleken dat met enige regelmaat biologische sporen en vingersporen worden veiliggesteld en geanalyseerd die niets met het misdrijf te maken hebben, terwijl belangrijke delict-gerelateerde sporen achterblijven op de plaats delict. Daarnaast kan verlies optreden van cruciale informatie die in sporen ligt besloten door het verpakken, transporteren en opslaan van sporendragers. Beslissingen die genomen worden in de eerste onderzoeksfase zijn cruciaal, en kunnen ertoe leiden dat potentieel oplosbare zaken niet kunnen worden opgehelderd of bewezen, of zelfs leiden tot rechterlijke dwalingen. Vanuit de wens deze beslissingsprocessen te verbeteren is er in de forensische keten een brede behoefte aan meer kennisgestuurde besluitvorming. Forensisch rechercheurs zitten met vragen over welke sporen relevant zijn en waar gevonden sporen het beste kunnen worden bemonsterd (op de plaats delict of in het lab). Forensisch adviseurs en Officieren van Justitie zitten tijdens de prioritering van sporen met vragen over de kansrijkheid en relevantie van de sporen binnen de context van de zaak om te kunnen beslissen welke sporen of sporendragers als eerste moeten worden onderzocht. Veel beslissingen in het forensisch onderzoek worden genomen op basis van ervaringen en aannames, maar professionals krijgen vrijwel geen feedback over de gevolgen van hun beslissingen. Een lerend systeem ontbreekt. Verkeerde aannames kunnen daardoor keer op keer tot suboptimale beslissingen leiden zonder dat de professionals zelf of de ketenpartners dit ontdekken. In de praktijk heeft dit geleid tot veel variatie en weinig gefundeerde kennis in de eerste fases van het forensische onderzoeksproces. Doel van het project is een interactieve ondersteuningstool te ontwikkelen waarmee complexe besluitvorming binnen het forensisch domein kan worden ondersteund. Naar verwachting zal hierdoor het werk van forensisch professionals veranderen en zullen de beslissingen, het reflectievermogen en het lerend vermogen van deze doelgroep verbeteren. Dit komt de transparantie en kwaliteit van het gehele strafproces ten goede.
Tijdens een mediation in strafzaken gaan verdachte en slachtoffer tijdens het strafproces onder begeleiding van een mediator met elkaar in dialoog over de gebeurtenis en de gevolgen daarvan. De mediationuitkomst is van invloed op de uitspraak van rechter of officier van justitie inzake het verdere verloop van de zaak. Volgens de Europese Unie slachtofferrichtlijn is het belangrijkste criterium voor een dergelijke mediation dat een verdachte verantwoordelijkheid neemt voor het delict omdat anders het gevaar bestaat dat een slachtoffer opnieuw slachtoffer wordt. Mediationfunctionarissen en mediators moeten daarom dit weten te hanteren. Zij geven echter in focusgroepen en verkennende interviews aan niet goed te weten wat een verdachte precies moet erkennen om verantwoordelijkheid te nemen. Zeker omdat een verdachte niet formeel hoeft te bekennen. Ook vragen zij zich af hoe ze kunnen interveniëren wanneer een verdachte geen verantwoordelijkheid neemt en op welke manier zij dit kunnen beschrijven in de slotovereenkomst. De hoofdvraag is daarom: ‘Welke criteria kunnen mediationfunctionarissen en mediators hanteren bij het vaststellen en stimuleren van ‘verantwoordelijkheid nemen door een verdachte’ tijdens het mediation in strafzaken traject en welk handelingsrepertoire is hiervoor nodig? Het onderzoeksproject heeft als doel formats te ontwikkelen om verantwoordelijkheid van een verdachte te toetsen, interventies op te stellen, en criteria te ontwikkelen voor het omschrijven hiervan in de slotovereenkomst. Op deze manier wordt bijgedragen aan verbetering van het verloop van de mediation, wat zowel slachtoffers als verdachten ten goede komt. Daarnaast draagt het bij aan de verdere kwaliteitsontwikkeling van het vak mediators in strafzaken en werkt het door in de opleiding tot mediator in strafzaken en het onderwijs van de Hogeschool Utrecht. In het consortium zitten de Vereniging Mediators in Strafzaken (VMSZ), Stichting Kwaliteit Mediators (SKE)/Mediators federatie Nederland (MfN), Landelijk team Mediation in Strafzaken (Landelijk Bureau Vakinhoud Rechtspraak), Hogeschool Utrecht en de Universiteiten Amsterdam (VU) en Maastricht.