Purpose: This article summarizes the shared principles and evidence underpinning methods employed in the three sentence-level (syntactic) grammatical intervention approaches developed by the authors. We discuss associated clinical resources and map a way forward for clinically useful research in this area. Method: We provide an overview of the principles and perspectives that are common across our three syntactic intervention approaches: MetaTaal (Zwitserlood, 2015; Zwitserlood, Wijnen, et al., 2015), the SHAPE CODING™ system (Ebbels, 2007; Ebbels et al., 2014, 2007), and Complex Sentence Intervention (Balthazar & Scott, 2017, 2018). A description of each approach provides examples and summarizes current evidence supporting effectiveness for children with developmental language disorder ranging in age from 5 to 16 years. We suggest promising directions for future research that will advance our understanding of effective practices and support more widespread adoption of syntactic interventions with school-age children. Conclusion: In each approach to syntactic intervention, careful and detailed analysis of grammatical knowledge is used to support target selection. Intervention targets are explicitly described and presented systematically using multimodal representations within engaging and functional activities. Treatment stimuli are varied within a target pattern in order to maximize learning. Similar intervention intervals and intensities have been studied and proven clinically feasible and have produced measurable effects. We identify a need for more research evidence to maximize the effectiveness of our grammatical interventions, encompassing languages other than English, as well as practical clinical tools to guide target selection, measurement of outcomes, and decisions about how to tailor interventions to individual needs.
LINK
Een spontane taalanalyse (STA) wordt gezien als de gouden standaard voor de analyse van grammaticale problemen en het stellen van behandeldoelen bij kinderen met TOS. Logopedisten erkennen het belang van STA maar geven ook aan deze analyses weinig uit te voeren. Genoemde redenen hiervoor zijn een gebrek aan tijd, kennis en vaardigheden. Er is veel behoefte aan meer kennis over grammaticale ontwikkeling bij kinderen in de leeftijd van 7-10 jaar, het slim en snel uitvoeren van STA en het selecteren van geschikte behandeldoelen. Deze handreiking heeft als doel in deze behoefte te voorzien door kennis en vaardigheden over STA toegankelijker en beter toepasbaar te maken. Omdat logopedisten vooral veel vragen hebben over kinderen met TOS van 7-10 jaar, ligt de focus in deze handreiking op deze leeftijdsgroep. De handreiking is ontwikkeld binnen het onderzoeksproject ZINnig van het Lectoraat Logopedie van Hogeschool Utrecht.
Posterpresentatie op conferentie Introductie: De afgelopen twee decennia is er geen communis opinio over de vraag of er sprake is van regionale factoren bij de constituentvolgorde in de Nederlandse Gebarentaal (NGT) (Coerts, 1994; Crasborn & De Wit, 2005; Vermeerbergen, Nijen Twilhaar & Van Herreweghe, 2013). Dit onderzoek levert een bijdrage aan de discussie over constituent-volgorde in het algemeen, doordat werd onderzocht of constituentvolgorde in NGT verschillend is voor eerste- en tweedetaalverwervers van de NGT. Methode: Er namen tien participanten (studenten NGT aan de Hogeschool Utrecht) deel: vijf dove moedertaalgebruikers en vijf horende studenten (leeftijd 19-30 jaar). Productie werd uitgelokt van drie verschillende typen enkelvoudige zinnen aan de hand van plaatjes (Volterra et al., 1984): 6 zinnen met omkeerbare constituenten, 6 zinnen met niet-omkeerbare constituenten en 6 locatieve zinnen. Alle 180 geproduceerde zinnen werden getranscribeerd en syntactisch (Subject, Object, Verbum) geanalyseerd. Resultaten: De moedertaalgebruikers gaven duidelijk de voorkeur aan de volgorde SVO of SVOV bij omkeerbare zinnen en SOV voor niet-omkeerbare zinnen. Voor de locatieve zinnen werd veel variatie gevonden, met een lichte voorkeur voor OSV. De T2-verwervers vertoonden veel variatie in de productie van omkeerbare zinnen zonder duidelijk patroon. Voor de niet-omkeerbare zinnen werd een lichte voorkeur voor SOV gevonden en wederom variatie. De loca-tieve zinnen werden voornamelijk uitgedrukt in de volgorde OSV. Conclusie: Deze studie toont aan dat de constituentvolgorde van moedertaalgebruikers en T2-verwervers verschillen. Opvallend is dat de T2-verwervers de neiging hebben de regel voor locatieve zinnen ‘Het grootste element voorop in de zin’ te overgeneraliseren naar het type niet-omkeerbare zin.
MULTIFILE