Teacher shortages are a significant concern in many countries. Hiring pre-service teachers could help to alleviate this problem while providing students an opportunity to develop skills in a realwork context. However, being employed alongside full-time studying might compete with attendance or self-study and, thereby, hinder study progress. This study analyzed the effect of student employment on the study progress of 132 pre-service teachers, using 25 repeated measures over 4 years (n = 3,245). Employment hours, remuneration, domain-relevance, and timing (year of college) were taken into account. Multilevel growth analyses showed that students who spent more time on a paid teaching job in year 3 or 4 obtained significantly more study credits compared to those who were not paid or got paid for a job outside of education. Overall, student employment did not relate to less study progress and depending on domain-relevance, timing and remuneration, the effect can even be positive.
In een multiculturele groep is elke docent een taaldocent, welk vak hij ook verzorgt. Deze uitspraak hoor je op steeds meer scholen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Nieuwe leerstof bespreken en de ontwikkeling van nieuwe competenties begeleiden impliceert immers dat docenten en leerlingen begrippen en verbanden in taal onderling verhelderen. Maar niet elke vakdocent is zomaar een goede taaldocent: dit vergt een omslag in de didactiek die niet vanzelf gaat. Deze publicatie bevat het verslag van het onderzoek dat Annelies Riteco uitvoerde in een ROC. Zij beschrijft aan de hand van lesobservaties en interviews twee verschillende docenten en hun opvattingen over taal, leerprocessen en hun eigen rol daarin. De beschrijvingen leveren aanknopingspunten voor gerichte professionalisering en opleiding.
Taal is een modaliteit van het lichaam. Kinderen leren met hun lijf wanneer zij door spel de wereld ontdekken. Kinderen verwerven taal om deze ervaringen te verwoorden en zodoende grip op de wereld en de mensen om hen heen te krijgen. Professionals die met jonge kinderen werken (h)erkennen dit belichaamde leren, de ‘embodiedness’ van taal, maar hebben te weinig zicht op dit proces om daar in hun taalonderwijs op aan te kunnen sluiten. De vraagstelling voor dit onderzoek komt vanuit onderbouwleerkrachten uit hartje Rotterdam die deze verstedelijkte cultuur als een verarmde pedagogische omgeving benoemen. Zij leggen daarbij een verband met taalachterstanden. De taalstimuleringsprogramma’s waarmee zij werken om die taalachterstanden tegen te gaan zijn ontwikkeld met een sterke focus op cognitieve opbrengsten waarin de verwevenheid van taal(verwerven)–lijfelijkheid–kennis(verwerven) uit beeld is geraakt. Hierdoor is een kennisniche ontstaan. Met dit onderzoek willen we hierop inspelen. Enerzijds wil het de relatie lijfelijkheid-taal-kennis inzichtelijk maken. Anderzijds gaat het erom dat de functie van het lijf in taalverwerving zichtbaar wordt in het handelen van professionals. Meer specifiek gaat het om de vraag hoe fysiek, sensorisch en manipulatief spel leidt tot betekenisstructuren voor het conceptualiseren van de dynamische en relationele aspecten van taal, met als doel de inzichten die dit oplevert te gebruiken voor het innoveren van het vroegschoolse taalonderwijs. Met de professionals willen we, door precieze observaties, de relatie tussen spelgedrag, taalgedrag en speelomgeving in kaart brengen. Vervolgens willen we in ‘communities of practice’ taalonderwijs ontwerpen dat aansluit bij het belichaamde leren van jonge kinderen. Vanuit deze onderzoeksmethodiek ontstaan nieuwe praktijken die van binnenuit het taalonderwijs vernieuwen. Een deel van de participerende scholen in dit onderzoek heeft een vergelijkbare stedelijke context. Omdat de vraag breder wordt gevoeld, doen ook scholen in andere contexten mee. Dat biedt mogelijkheden voor vergelijking van die contexten.
Dit projectvoorstel, Rekenen op spel, richt zich op de vraag van professionals in voorscholen en de onderbouw van de basisschool hoe zij de taal- en rekenontwikkeling van peuters en kleuters kunnen stimuleren in de context van spel. De focus ligt op doelgroepkinderen: kinderen uit ach-terstandssituaties. Professionals werken nu nog vaak aan taal- en rekendoelen vanuit een school-se benadering die volgens hen niet goed aansluit bij de manier van leren van jonge kinderen. Het Pre-cool onderzoek (Leseman & Veen, 2016) ondersteunt die opvatting: de wiskundige ontwikke-ling van doelgroepkinderen blijft sterk achter bij die van niet-doelgroepkinderen. Het stimuleren van fantasiespel en verrijken van spel lijkt echter potentieel te bieden voor de ontwikkeling van taal en wiskunde. Bovendien lijkt het kansrijk om het verwerven van wiskunde op jonge leeftijd naar analogie van taalverwerving te benaderen. Het gaat immers om het verwerven van woorden die de wereld beschrijven vanuit wiskundig perspectief. Samen met professionals wordt een ver-beterde aanpak ontworpen voor het stimuleren van de wiskunde- en taalontwikkeling in voor jonge kinderen betekenisvolle spelcontexten. Dat leidt tot een serie ‘narratives’ en een kennis-dossier met filmmateriaal. Het onderzoek richt zich vervolgens op de vraag hoe PM-ers en leerkrachten gezamenlijk kunnen professionaliseren op de ontworpen aanpak. De gezamenlijke professionalisering draagt bij aan versteviging van de doorgaande lijn van kinderopvang naar primair onderwijs. De professionalise-ringsaanpak gaat uit van de samenstelling van een professionele leergemeenschap (PLG) van professionals en experts van lerarenopleiding basisonderwijs. Gezamenlijk met de professionals wordt het leer- en ontwikkelproces van de professionals in de PLG cyclisch onderzocht. Deze tweede ronde levert kenmerken op die belangrijk zijn voor de professionalisering van PM'ers en leerkrachten via een PLG. Door een betere afstemming te ontwikkelen op doelgroepkinderen, beoogt het project bij te dragen aan verbetering van gelijke kansen voor alle kinderen.
Memo, een vluchteling uit Syrië vertelt: Een collega zei: “Memo, kan je een glas wijn halen”? Ik vroeg “wil jij een ‘vitter’ [witte] wijn?” Zij zegt: “Nee, geen liter wijn! Daarom, zij ging lachen.” Uitspraak is één van de moeilijkste aspecten van het leren van een nieuwe taal op volwassen leeftijd. Er zijn talloze stereotiepe uitspraakfouten, zoals ‘witte lijst bij’. Soms grappig, maar voor sprekers levert het beperkingen op. Mensen die het Nederlands als tweede taal leren (NT2-leerders) geven aan dat de uitspraak van het Nederlands, en hun (on)verstaanbaarheid, een groot struikelblok is in het dagelijks leven. Het belemmert hen in participatie in de Nederlandse maatschappij. Er is nauwelijks aandacht voor uitspraak in bestaande taallessen. Aanbod van enkel Nederlandse woorden en grammatica is echter ontoereikend. NT2-docenten herkennen dit knelpunt: zij zien het belang van uitspraak en verstaanbaarheid, maar geven aan kennis en vaardigheden te missen om dit te kunnen doceren. Hetzelfde geldt voor taalvrijwilligers, die laagdrempelig NT2-leerders ondersteunen. Logopedisten daarentegen hebben kennis over uitspraak, maar zijn relatief onbekend met de wereld van volwassen NT2-educatie en worstelen met de manier waarop ze kunnen bijdragen. Het consortium VerstaaNT2 wil het (in)formele NT2-aanbod verrijken door in co-creatie met gebruikers en experts tools voor NT2-docenten en taalvrijwilligers te ontwikkelen, gericht op verbetering van verstaanbaarheid van de NT2-leerder. We beogen gedeelde kennis en kunde voor de toekomst te borgen in duurzame netwerken met NT2-leerders, NT2-docenten, taalvrijwilligers en logopedisten. We maken gebruik van gebruikers- en ontwerpgericht onderzoek. Deze benadering is erop gericht om de wensen, behoeftes en impliciete overtuigingen van alle betrokkenen te doorgronden en te bundelen met kennis uit de literatuur en van experts. Het project levert tools die passend, effectief en bruikbaar zijn voor de NT2-docent en taalvrijwilliger, die de hulpvraag van de NT2-leerders beantwoorden en voor het hele Nederlandse NT2-veld beschikbaar zullen zijn.