Anéla is de Nederlandse Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschap en organiseert activiteiten op het gebied van de toegepaste taalwetenschap in Nederland en België. Deze bundel bevat de bijdragen aan de 8e Anéla Conferentie, gehouden op 22 en 23 mei 2015 in Egmond aan Zee, in samenwerking met de Belgische Vereniging voor Toegepaste Linguïstiek (ABLA) en AILA-Europe. De belangrijkste thema’s van deze conferentie en van deze bundel zijn taalverandering en dialect, taalonderwijs, taalverwerving, interactie en tekstbegrip.
LINK
Inzichten in taalverwerving laten zien dat actieve participatie belangrijk is bij het leren. Leerlingen die over nieuw te leren stof praten, met elkaar en met de docent, vergroten hun inhoudelijke kennis en versterken hun mondelinge taalvaardigheid. Dit onderzoek is opgezet vanuit de vraag of docenten in het huidige voortgezet onderwijs ook daadwerkelijk leerlingen de ruimte geven om te praten, en hoe ze dat doen. En of leerlingen de ruimte nemen om te praten. Behalve om de vraag naar wat leerlingen en docenten doen, gaat het in dit onderzoek ook om de vraag hoe leerlingen en docenten denken over dit meepraten. De vraag is met name toegespitst op het denken en doen van vmbo-leerlingen en van vakdocenten (Administratie en Aardrijkskunde), met name tijdens het introduceren van nieuwe stof. Het onderzoek is ingebed in het lectoraat Lesgeven in de multiculturele school van de Hogeschool Utrecht, onder leiding van lector Maaike Hajer, waarin het Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers participeert.
DOCUMENT
Interview Door Berthold van Maris in Onze Taal van sept. 2015, over Engels op de basisschool
LINK
In de laatste jaren is er in Nederland toenemende aandacht voor de condities waarin leerlingen les krijgen. Randvoorwaarden zoals temperatuur, akoestiek, luchtkwaliteit, lichtkwaliteit en beschikbare ruimte vormen met elkaar de basisomstandigheden waarin leerlingen en leerkrachten functioneren. Er is betrekkelijk weinig aandacht voor de invloed die akoestiek en luisteromstandigheden hebben op het leerproces van de leerlingen, terwijl het evident is dat deze enkele van de belangrijkste randvoorwaarden vormen voor het kunnen volgen van het onderwijs in de klas. De verwerving van taal èn het leerproces op school vinden immers voor een groot deel plaats via luisteren en talige interactie. Om meer inzicht te krijgen in de invloed die luisteromstandigheden in de klas hebben op leerlingen, is een onderzoek uitgevoerd met klassenversterkingsapparatuur, ook wel Soundfield apparatuur genaamd. Het onderzoek vond plaats op vijf Friese basisscholen in tien verschillende klassen en duurde vier weken. De Soundfield apparatuur bestaat uit een leerkrachtmicrofoon met zender en een luidsprekersysteem met versterker en ontvanger. Met de apparatuur ontstaat er een gelijkmatig „geluidsveld‟ in de klas, waardoor de leerkracht overal even goed hoorbaar is. Er werd gebruik gemaakt van apparatuur met infrarood technologie (Redcat: Infrared Classroom Amplification Technology van Lightspeed Technology).
DOCUMENT
De docenten zijn de pilot gestart met de vraag: We willen iets met taal in het nieuwe leren, maar we weten niet wat en hoe. Boven de waterlijn is de taalvaardigheid van de studenten zichtbaar. Maar onder de waterlijn, dus niet direct waarneembaar, zijn andere factoren aan het werk die van grote invloed zijn op het leerproces en de ontwikkeling van studenten. Aandacht voor taalverwerving prikkelt docenten na te denken over hun rol in het leerproces van studenten. Wellicht een kijkje onder water?
DOCUMENT
De gemiddelde lengte van de uitingen van een kind is een veelgebruikte meting en een goede indicatie voor zijn/ haar vroege taalverwerving. In deze studie werden normen voor het Nederlands opgesteld van de gemiddelde ‘Mean Length of Utterance’ in morfemen (MLU-m) en woorden (MLU-w) tijdens de spontane taal van normaal ontwikkelende eentalige kinderen tussen 2 en 7 jaar. Daarnaast werd gepoogd ook normen op te stellen voor het Nederlands van de gemiddelde MLU-m en MLU-w tijdens de spontane taal van normaal ontwikkelende meertalige kinderen tussen 4 en 6 jaar. Hiervoor werden spontane taalstalen van 47 eentalige en 19 meertalige normaal ontwikkelende kinderen tussen 2;3 en 7;11 jaar opgenomen en getranscribeerd met ‘Praat’ software. Voor elk taalstaal werden de MLU-m en MLU-w berekend. Het gemiddelde en de standaarddeviatie van de MLU-m en MLU-w werden gerapporteerd per leeftijdsinterval van 1 jaar voor zowel de een- als meertaligen. De resultaten toonden een leeftijdsgebonden stijging van de MLU-m en MLU-w bij de eentalige kinderen. De opgestelde normtabel kan als richtlijn dienen bij het beoordelen van de taalverwerving van een normaal ontwikkelend eentalig kind met Nederlands als moedertaal. Verder werd een leeftijdsgebonden stagnatie van de MLU-m en MLU-w vastgesteld bij de meertalige kinderen. De meertalige proefgroep in deze studie was echter te beperkt in aantal en te heterogeen om een representatieve normtabel op te stellen die kan worden gebruikt in de klinische praktijk.
DOCUMENT
In een multiculturele groep is elke docent een taaldocent, welk vak hij ook verzorgt. Deze uitspraak hoor je op steeds meer scholen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Nieuwe leerstof bespreken en de ontwikkeling van nieuwe competenties begeleiden impliceert immers dat docenten en leerlingen begrippen en verbanden in taal onderling verhelderen. Maar niet elke vakdocent is zomaar een goede taaldocent: dit vergt een omslag in de didactiek die niet vanzelf gaat. Deze publicatie bevat het verslag van het onderzoek dat Annelies Riteco uitvoerde in een ROC. Zij beschrijft aan de hand van lesobservaties en interviews twee verschillende docenten en hun opvattingen over taal, leerprocessen en hun eigen rol daarin. De beschrijvingen leveren aanknopingspunten voor gerichte professionalisering en opleiding.
DOCUMENT
The current study investigated how individual differences among children affect the added value of social robots for teaching second language (L2) vocabulary to young children. Specifically, we investigated the moderating role of three individual child characteristics deemed relevant for language learning: first language (L1) vocabulary knowledge, phonological memory, and selective attention. We expected children low in these abilities to particularly benefit from being assisted by a robot in a vocabulary training. An L2 English vocabulary training intervention consisting of seven sessions was administered to 193 monolingual Dutch five-year-old children over a three- to four-week period. Children were randomly assigned to one of three experimental conditions: 1) a tablet only, 2) a tablet and a robot that used deictic (pointing) gestures (the no-iconic-gestures condition), or 3) a tablet and a robot that used both deictic and iconic gestures (i.e., gestures depicting the target word; the iconic-gestures condition). There also was a control condition in which children did not receive a vocabulary training, but played dancing games with the robot. L2 word knowledge was measured directly after the training and two to four weeks later. In these post-tests, children in the experimental conditions outperformed children in the control condition on word knowledge, but there were no differences between the three experimental conditions. Several moderation effects were found. The robot's presence particularly benefited children with larger L1 vocabularies or poorer phonological memory, while children with smaller L1 vocabularies or better phonological memory performed better in the tablet-only condition. Children with larger L1 vocabularies and better phonological memory performed better in the no-iconic-gestures condition than in the iconic-gestures condition, while children with better selective attention performed better in the iconic-gestures condition than the no-iconic-gestures condition. Together, the results showed that the effects of the robot and its gestures differ across children, which should be taken into account when designing and evaluating robot-assisted L2 teaching interventions.
DOCUMENT