De afgelopen decennia heeft evidence based practice (EBP) een steeds belangrijkere rol ingenomen in de praktijk van de podotherapie. In literatuurreviews vindt men echter nog al eens terug dat meer onderzoek nodig is van goede kwaliteit om de effectiviteit van therapieën aan te tonen. De vraag is of dit ook geldt voor zolen en kniebraces in de behandeling van pijn bij mensen met knieartrose. En is er een verschil in effectiviteit van beide therapieën? De antwoorden werden gezocht via een literatuurstudie.
DOCUMENT
Binnen Fontys Paramedische Hogeschool is in 2000 een project gestart om een meetopstelling te realiseren waarmee de stabiliteit van enkels geobjectiveerd kan worden, alsmede het effect daarop van enkelbraces. In dit artikel wordt ingegaan op het fenomeen `enkelstabiliteit` en de kenmerken van de opstelling zoals die inmiddels is gerealiseerd. Ook de resultaten van proefnemingen, met en zonder enkelbrace, worden getoond en besproken.
DOCUMENT
Binnen Fontys Paramedische Hogeschool is in 2000 een project gestart om een meetoipstelling te realiseren waarmee de stabiliteit van enkels geobjectiveerd kan worden, alsmede het effect daarop van enkelbraces. In dit artikel wordt ingegaan op het fenomeen `enkelstabiliteit` en de kenmerken van de opstelling zoals die inmiddels is gerealiseerd. Ook de resultaten van proefnemingen, met en zonder enkelbrace, worden getoond en besproken.
DOCUMENT
Tijdens de afgelopen decennia heeft evidence based practice (EBP) een steeds belangrijkere rol ingenomen in de praktijk van de orthopedisch technoloog. In literatuurreviews vindt men echter nogal eens terug dat er meer onderzoek nodig is van goede kwaliteit om de effectiviteit van therapieën aan te tonen. De vraag is of dit ook geldt voor zolen en kniebraces in de behandeling van pijn bij mensen met knie-artrose. En is er een verschil in effectiviteit van beide therapieën? Is samenwerking met podotherapeuten aan te raden?
DOCUMENT
Het document beschrijft allereerst reeds uitgevoerd onderzoek naar het gebruik van vaktherapieën bij agressieregulatie in de forensische psychiatrie.
DOCUMENT
De opbouw van deze tekst is als volgt. Hoofdstuk 1 gaat over de aanleiding van deze openbare les: het feit dat maatschappelijke participatie steeds belangrijker wordt in onze samenleving. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de ontwikkeling van een beschermende verzorgingsstaat naar een activerende participatiesamenleving. Deze ontwikkeling heeft gevolgen voor de sociale sector en dus ook voor de professionals die erin werken. Van sociale professionals wordt niet zozeer verwacht dat ze participatieproblemen aankaarten of oplossen; ze worden gezien als intermediairs die burgers in staat stellen zelf verantwoordelijkheid te nemen. Sociale professionals worden dus geacht de individuele hulpvrager minder direct te ondersteunen en zich meer te richten op het versterken van de sociale netwerken van mensen en van de maatschappelijke contexten waarbinnen mensen zich begeven. Hoofdstuk 2 verbindt de hoofdstukken 1 en 3, maar is ook zelfstandig te lezen. Het hoofdstuk gaat erover dat sociale professionals nog niet echt gewend zijn systematisch inzicht te bieden in de effecten van hun handelen, terwijl bijvoorbeeld beleidsmakers hen daar wel steeds meer op aanspreken. Ten eerste zet ik uiteen waarom het zo belangrijk is om de opbrengsten van hun interventies beter zichtbaar te maken. En dat niet alleen voor beleidsmakers, maar ook voor sociale professionals zelf en voor de cliënten/burgers die van hen afhankelijk zijn. Ten tweede werk ik uit hoe de opbrengsten van sociale interventies, beter dan nu gebeurt, zichtbaar kunnen worden gemaakt; en wat onderzoek daaraan kan bijdragen. Daarbij bepleit ik een omslag in het denken van evidence naar evidentie. Dit pleidooi vormt het fundament voor het type onderzoek dat vanuit het lectoraat wordt geambieerd. In hoofdstuk 3 zet ik een aantal concrete onderzoeksprojecten op een rij die in het lectoraat ter hand zullen worden genomen. Bovendien werk ik de hoofdstelling van de oratie uit. Die luidt dat sociale professionals meer gebruik zouden kunnen maken van het inzicht dat het gedrag van mensen in belangrijke mate door contexten wordt bepaald. In het bijzonder zouden maatschappelijke contexten een grotere rol kunnen spelen bij het bevorderen van participatie van burgers. Nu grijpen de interventies van sociale professionals meestal direct aan op het gedrag van mensen, zoals therapieën om probleemgedrag tegen te gaan. Veel minder vaak worden interventies gedaan in een bredere, maatschappelijke context. Hoe zou dat wel kunnen gebeuren? En zou de participatie van burgers daarmee niet beter kunnen worden bevorderd dan met directe gedragsinterventies? Daarover formuleer ik vier stellingen. Elk van die stellingen licht ik toe met een van de lopende onderzoeksprojecten binnen het lectoraat. In combinatie met de algemene contouren van onderzoek die zijn geschetst in hoofdstuk 2, hoop ik zo een inspirerend en concreet beeld te geven van het onderzoek dat de komende jaren binnen het lectoraat zal worden uitgevoerd. Ten slotte ga ik in hoofdstuk 4 in op de betekenis van het lectoraat voor de faculteit Maatschappij & Recht aan Hogeschool Utrecht, en voor partijen buiten de hogeschool.
DOCUMENT
Dit is alweer de vijfde editie van het congres Met het oog op behandeling. De afgelopen jaren hebben we gezien dat de maatschappelijke belangstelling voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) sterk toeneemt. Dit jaar is er zelfs een Interdepartementaal Beleidsonderzoek gedaan door diverse ministeries over de positie van mensen met een LVB in de Nederlandse samenleving. In het onderzoeksrapport wordt gepleit voor het verbeteren van de communicatie tussen algemene voorzieningen en deze burgers. Voor alle professionals in het brede sociaal domein wordt aanbevolen dat zij meer kennis en vaardigheden moeten hebben voor hun hulp- en dienstverlening aan mensen met een LVB. Dat geldt voor alle professionals in het sociaal domein en in het bijzonder voor professionals die werken voor cliënten met een LVB waarbij sprake is van ernstige gedragsproblematiek en psychische problemen. In dat geval moet je kunnen omgaan met ‘onbegrepen gedrag’ en agressie en wil je beschikken over de beste, actuele kennis op dat gebied.
DOCUMENT
Background: Palliative care patients desire more symptom management interventions that are complementary to their medical treatment. Within the multi-professional team, nurses could help support pain management with non-pharmacological interventions feasible for their practice and adaptable to palliative care patients’ needs.Objectives: The objective was to identify non-pharmacological interventions feasible in the nursing scope of practice affecting pain in palliative care patients.Design: A systematic review.Data sources and methods: A defined search strategy was used in PubMed, CINAHL, PsycINFO, and Embase. Search results were screened double-blinded. Methodological quality was double-appraised with the Joanna Briggs Institute Critical Appraisal Tools. Data were extracted from selected studies and the findings were summarized. The methodological quality, quantity of studies evaluating the same intervention, and consistency in the findings were synthesized in a best-evidence synthesis to rank evidence as strong, moderate, limited, mixed, or insufficient.Results: Out of 2385 articles, 22 studies highlighted non-pharmacological interventions in the nursing scope of practice. Interventions using massage therapy and virtual reality demonstrated most evidentiary support for pain management, while art therapy lacked sufficient evidence. Mindful breathing intervention showed no significant reduction in pain. Hypnosis, progressive muscle-relaxation-interactive-guided imagery, cognitive-behavioral audiotapes, wrapped warm footbath, reflexology, and music therapy exhibited promising results in pain reduction, whereas mindfulness-based stress reduction program, aromatherapy, and aroma-massage therapy did not.Conclusion: Despite not all studies reaching significant changes in pain scores, non-pharmacological interventions can be clinically relevant to palliative care patients. Its use should be discussed for its potential value and nurses to be trained for safe practice. Methodologically rigorous research for non-pharmacological interventions in nursing scope of practice for pain relief in palliative care patients is necessary.
DOCUMENT
In het kader van het KenVaK/RAAK-project deed een groep onderzoekers in acht verschillende instellingen onderzoek samen met vaktherapeuten uit de praktijk. De vraag was welke interventies door vaktherapeuten worden ingezet bij jeugd die is opgenomen in een justitiële jeugdinrichting of in de gesloten jeugdzorg.
DOCUMENT
Verslag van twee bijeenkomsten: Symposium 'Kwalitatief onderzoek als bewijs voor wat werkt' en oratie Saskia Keuzenkamp als bijzonder hoogleraar Participatie en Armoede bij VU in Amsterdam en Masterclass Onderzoek 'RCT, ja of nee?' georganiseerd door Kenniscentrum Phrenos.
LINK