Forensisch sociale professionals komen regelmatig in aanraking met cliënten bij wie zich een of meerdere ingrijpende ervaringen in hun leven hebben voorgedaan. Het begeleiden van deze cliënten kan uitdagend zijn omdat het verband tussen ingrijpende ervaringen uit het verleden en klachten in het heden regelmatig gemist wordt. Trauma wordt beschreven als een directe risicofactor voor gewelddadig gedrag en indirecte risicofactor door middel van mediërende variabelen zoals impulsiviteit, negatieve emotionaliteit of hypervigilantie en achterdocht. Trauma kan ook gezien worden als responsiviteitsfactor omdat traumagerelateerde symptomen de behandeling en het toezicht bemoeilijken. Deze symptomen kunnen er voor zorgen dat cliënten hun programma niet kunnen volgen, niet op afspraken kunnen verschijnen of niet optimaal kunnen profiteren van de therapie. In dit hoofdstuk wordt het verband tussen ingrijpende ervaringen uit het verleden en klachten in het heden nader beschreven en concrete adviezen geformuleerd hoe hier in de praktijk zo goed mogelijk mee om te gaan.
DOCUMENT
Research shows that victimization rates in forensic mental health care are high for both female and male patients. However, gender differences have been found in types and patterns of victimization (more sexual abuse and more complex trauma for women), cognitive appraisal, and response to traumatic events. Gender-responsive treatments focusing on trauma have been designed to adhere to these gender differences; however, despite promising research results, these interventions are yet to be introduced in many settings. This study examined how trauma is addressed in current clinical practice in Dutch forensic mental health care, whether professionals are knowledgeable of gender differences in trauma, and how gender-responsive factors such as self-esteem, self-efficacy, social relations, and coping skills are considered in treatment for female patients. We used a mixed-method design consisting of an online survey and 33 semi-structured interviews with professionals and patients. The results suggested that Dutch forensic mental health care could address trauma more structurally, and professionals could be more aware of gender differences and gender-responsive factors. Early start of trauma treatment was deemed important but was not current practice according to patients. Based on this study, guidelines were developed for gender-responsive, trauma-informed work in forensic mental health care.
DOCUMENT
Purpose: Resuscitation quality and pace depend on effective team coordination, which can be facilitated by adequate leadership. Our primary aim was to assess the influence of trauma team leader experience on resuscitation pace. Second, we investigated the influence of injury severity on resuscitation pace. Methods: The trauma team leaders were identified (Staff trauma surgeon vs Fellow trauma surgeon) and classified from video analysis during a 1-week period. Resuscitations were assessed for time to the treatment plan, total resuscitation time, and procedure time. Furthermore, patient and resuscitation characteristics were assessed and compared: age, gender, Injury Severity Score, Glasgow Coma Scale < 9, and the number (and duration) of surgical procedures during initial resuscitation. Correlations between total resuscitation time, Injury Severity Score, and time to treatment plan were calculated. Results: After adjustment for the time needed for procedures, the time to treatment plan and total resuscitation time was significantly shorter in resuscitations led by a Staff trauma surgeon compared to a Fellow trauma surgeon (median 648 s (IQR 472-813) vs 852 s (IQR 694-1256); p 0.01 resp. median 1280 s (IQR 979-1494) vs 1535 s (IQR 1247-1864), p 0.04). Surgical procedures were only performed during resuscitations led by Staff trauma surgeons (4 thorax drains, 1 endotracheal intubation, 1 closed fracture reduction). Moreover, a significant negative correlation (r: - 0.698, p < 0.01) between Injury Severity Score and resuscitation time was found. Conclusion: Experienced trauma team leaders may positively influence the pace of the resuscitation. Moreover, we found that the resuscitation pace increases when the patient is more severely injured.
LINK
De spoedeisende hulp (SEH) is een unieke werkomgeving waar zorgprofessionals 24/7 klaarstaan voor acute en levensbedreigende situaties. De constante stroom van patiënten vereist alertheid en elke dienst brengt onvoorspelbare uitdagingen met zich mee. Dit vraagt om expertise, flexibiliteit, veerkracht en samenwerking. Zorgprofessionals ervaren daarnaast ook de hoge werkdruk, emotionele belasting en agressie, wat kan leiden tot stressklachten, uitputting en een hoog verloop. Blootstelling aan potentieel traumatische gebeurtenissen verhoogt de kans op posttraumatische stressklachten. Tegelijkertijd bevinden patiënten op de SEH zich vaak in een kwetsbare en stressvolle situatie. Onderbelicht zijn hierbij de psychisch ontregelde patiënten, juist voor hen kunnen de hectiek en pragmatische en somatisch georiënteerde aanpak op een SEH contraproductief en traumatiserend werken. Zij lijden onder stigma en vooroordelen rondom psychische problemen. Omgaan met complexe gedragsbeelden die vaak samengaan met psychische ontregeling, vereist emotioneel beschikbare, alerte en deskundige zorgprofessionals met behandel- en regulatievaardigheden. Een gezonde en veilige werkomgeving is cruciaal, maar de hectiek en onvoorspelbaarheid op de SEH zullen altijd bestaan. Trauma-Informed Care (TIC) heeft als focus om trauma bij patiënten én zorgprofessionals tijdig te herkennen en aan te pakken. De toepassing van TIC op een SEH staat nog in de kinderschoenen. We weten nog onvoldoende wat nodig is om TIC toe te passen op de SEH om bij te dragen aan een veilige en gezonde werkomgeving voor zorgprofessionals en een verhoogd welzijn voor zowel zorgprofessionals als patiënten op de SEH. Met dit project ontwikkelen we een TIC-programma voor de SEH. Voor de ontwikkeling van TIC naar de SEH-context wordt gebruik gemaakt van het Medical Research Council raamwerk waarbinnen kwalitatief onderzoek wordt gedaan door middel van literatuuronderzoek, participatieve observaties, actieonderzoek, interviews en focusgroepen. Het project levert, in samenspraak met management, zorgprofessionals en ervaringsdeskundigen, een context-sensitief programma op, waarmee TIC bij op SEH’s in Nederland geïmplementeerd kan worden.