Background: Non-technical errors, such as insufficient communication or leadership, are a major cause of medical failures during trauma resuscitation. Research on staffing variation among trauma teams on teamwork is still in their infancy. In this study, the extent of variation in trauma team staffing was assessed. Our hypothesis was that there would be a high variation in trauma team staffing. Methods: Trauma team composition of consecutive resuscitations of injured patients were evaluated using videos. All trauma team members that where part of a trauma team during a trauma resuscitation were identified and classified during a one-week period. Other outcomes were number of unique team members, number of new team members following the previous resuscitation and new team members following the previous resuscitation in the same shift (Day, Evening, Night). Results: All thirty-two analyzed resuscitations had a unique trauma team composition and 101 unique members were involved. A mean of 5.71 (SD 2.57) new members in teams of consecutive trauma resuscitations was found, which was two-third of the trauma team. Mean team members present during trauma resuscitation was 8.38 (SD 1.43). Most variation in staffing was among nurses (32 unique members), radiology technicians (22 unique members) and anesthetists (19 unique members). The least variation was among trauma surgeons (3 unique members) and ER physicians (3 unique members). Conclusion: We found an extremely high variation in trauma team staffing during thirty-two consecutive resuscitations at our level one trauma center which is incorporated in an academic teaching hospital. Further research is required to explore and prevent potential negative effects of staffing variation in trauma teams on teamwork, processes and patient related outcomes.
DOCUMENT
Purpose: Resuscitation quality and pace depend on effective team coordination, which can be facilitated by adequate leadership. Our primary aim was to assess the influence of trauma team leader experience on resuscitation pace. Second, we investigated the influence of injury severity on resuscitation pace. Methods: The trauma team leaders were identified (Staff trauma surgeon vs Fellow trauma surgeon) and classified from video analysis during a 1-week period. Resuscitations were assessed for time to the treatment plan, total resuscitation time, and procedure time. Furthermore, patient and resuscitation characteristics were assessed and compared: age, gender, Injury Severity Score, Glasgow Coma Scale < 9, and the number (and duration) of surgical procedures during initial resuscitation. Correlations between total resuscitation time, Injury Severity Score, and time to treatment plan were calculated. Results: After adjustment for the time needed for procedures, the time to treatment plan and total resuscitation time was significantly shorter in resuscitations led by a Staff trauma surgeon compared to a Fellow trauma surgeon (median 648 s (IQR 472-813) vs 852 s (IQR 694-1256); p 0.01 resp. median 1280 s (IQR 979-1494) vs 1535 s (IQR 1247-1864), p 0.04). Surgical procedures were only performed during resuscitations led by Staff trauma surgeons (4 thorax drains, 1 endotracheal intubation, 1 closed fracture reduction). Moreover, a significant negative correlation (r: - 0.698, p < 0.01) between Injury Severity Score and resuscitation time was found. Conclusion: Experienced trauma team leaders may positively influence the pace of the resuscitation. Moreover, we found that the resuscitation pace increases when the patient is more severely injured.
LINK
Introduction: A trauma resuscitation is dynamic and complex process in which failures could lead to serious adverse events. In several trauma centers, evaluation of trauma resuscitation is part of a hospital's quality assessment program. While video analysis is commonly used, some hospitals use live observations, mainly due to ethical and medicolegal concerns. The aim of this study was to compare the validity and reliability of video analysis and live observations to evaluate trauma resuscitations. Methods: In this prospective observational study, validity was assessed by comparing the observed adherence to 28 advanced trauma life support (ATLS) guideline related tasks by video analysis to life observations. Interobserver reliability was assessed by calculating the intra class coefficient of observed ATLS related tasks by live observations and video analysis. Results: Eleven simulated and thirteen real-life resuscitations were assessed. Overall, the percentage of observed ATLS related tasks performed during simulated resuscitations was 10.4% (P < 0.001) higher when the same resuscitations were analysed using video compared to live observations. During real-life resuscitations, 8.7% (p < 0.001) more ATLS related tasks were observed using video review compared to live observations. In absolute terms, a mean of 2.9 (during simulated resuscitations) respectively 2.5 (during actual resuscitations) ATLS-related tasks per resuscitation were not identified using live observers, that were observed through video analysis. The interobserver variability for observed ATLS related tasks was significantly higher using video analysis compared to live observations for both simulated (video analysis: ICC 0.97; 95% CI 0.97-0.98 vs. live observation: ICC 0.69; 95% CI 0.57-0.78) and real-life witnessed resuscitations (video analyse 0.99; 95% CI 0.99-1.00 vs live observers 0.86; 95% CI 0.83-0.89). Conclusion: Video analysis of trauma resuscitations may be more valid and reliable compared to evaluation by live observers. These outcomes may guide the debate to justify video review instead of live observations.
DOCUMENT
Door ontwikkelingen in de zorg leven meer mensen die intensieve ondersteuning nodig hebben zelfstandig of begeleid thuis. Tegelijkertijd stijgt het aantal mensen explosief dat het zonder professionele begeleiding thuis niet zelfstandig redt. Vooral voor mensen met licht verstandelijke beperking (LVB), is (begeleid) zelfstandig wonen en meedoen in de maatschappij niet makkelijk. Dit komt door de verstandelijke beperkingen én juist ook bijkomende problematiek. Effectieve behandeling van deze bijkomende problematiek is noodzakelijk. Vaktherapie is een behandelvorm die naadloos aansluit bij de aandachtspunten voor effectieve interventies bij deze doelgroep en wordt intramuraal al jarenlang als een waardevolle aanvulling gezien op behandelvormen met een meer verbale insteek. Echter, vaktherapie wordt nog nauwelijks in de leefomgeving van mensen met LVB aangeboden. Een ontwikkeling in deze richting is momenteel wel gaande. Vaktherapeuten werken vaker samen met FACT-LVB teams volgens een ontwikkeld samenwerkingskader. Dit kader blijkt niet toepasbaar voor andere contexten in de leefomgeving, waar structuur in samenwerking vaak niet aanwezig is en ook samenwerking met informele hulpverleners nodig is. Een aangepast samenwerkingskader om structurele samenwerking te realiseren tussen vaktherapeuten en (in)formele hulpverleners is essentieel. Evenals nader inzicht in welke vaktherapeutische interventies in de leefomgeving werken. In dit praktijkgericht onderzoek wordt het eerder ontwikkeld samenwerkingskader met focusgroepen doorontwikkeld en toepasbaar gemaakt voor meerdere contexten in de leefomgeving (deelonderzoek 1). De toepassing van dit kader wordt in een procesevaluatie geëvalueerd (deelonderzoek 2). Middels gestapeld N=1 onderzoek wordt onderzocht welke vaktherapeutische interventies in de leefomgeving werken bij welke indicaties (deelonderzoek 3). De inzichten worden verwerkt tot een breed toepasbaar samenwerkingskader, een indicatiemodel voor vaktherapeutische behandeling in de leefomgeving en een methode om vaktherapeutisch handelen te blijven evalueren.
Binnen de opleiding Social Work wordt ervaringskennis onder studenten beter benut door een daartoe ingericht leerlandschap. Zo zijn er bijzondere leerteams waar studenten worden begeleid in het verkennen van hun persoonlijke ervaringen en mogelijke professionalisering daarvan ten behoeve van de beroepsontwikkeling. In dit project begeleiden twee onderzoekers en drie docenten van Social Work afstudeerders in hun deelname aan de Innovatie Kring Sociaal Werk ‘werken met ervaringskennis en -deskundigheid: what’s in it for me?’Doel Met dit project wordt een leerlandschap gecreëerd dat ervoor zorgt dat de leeronderdelen voor studenten met ervaringskennis op elkaar afgestemd zijn. Resultaten Uit eerder recent onderzoek blijkt dat een groot deel van de studenten kampt met ingrijpende of traumatische ervaringen. Deze studenten blijven echter gemakkelijk ongezien binnen de opleiding. Het leerlandschap en de betrokken docentbegeleiders beogen juist deze studenten te verwelkomen en samen met hen te leren van hun ervaringen. Zo bestaan er een Peer Support Groepen en is er een bijdrage geleverd aan Tijdschrift Begeleidingskunde. Looptijd 01 september 2018 - 31 december 2021 Aanpak Er is een nauwe samenwerking tussen docenten, onderzoekers en studenten van opleidingen Social Work, Verpleegkunde studies en de programmalijn binnen het lectoraat Participatie Zorg en Ondersteuning.
Bij ernstige ongevallen zoals een slagaderlijke bloeding is goede hulp in de eerste minuten van levensbelang. Dergelijke ongevallen vinden vaak plaats tijdens situaties van zwaar (industrieel) werk, bosbouw, e.d. Vóórdat professionele hulp ter plaatse kan zijn, zijn slachtoffers afhankelijk van hulp door leken en middelen uit een EHBO-doos. Die middelen bestaan hoofdzakelijk uit pleisters en verbandmateriaal, maar voldoen niet voor het stoppen van een ernstige bloeding. Het belang van een betere EHBO kit wordt nog benadrukt doordat in de bouw en verkeer de ernst van verwondingen zijn toegenomen. First15 B.V. ontwikkelde daarom een noodkit die zowel de benodigde middelen (zoals een tourniquet en traumaverband) én instructies aanreikt en daarmee beoogt dat ook ongetrainde mensen in staat zijn levensreddend te handelen in situaties van ernstige bloeding. De instructiekaart is daarom speciaal ontwikkeld om met behulp van plaatjes instructies te geven voor levensreddend handelen. Om de effectiviteit van deze nieuwe kit te beoordelen, wordt onderzocht: (a) In hoeverre wordt de instructiekaart begrepen door ‘leken’ tijdens stressvolle situaties? (b) Ondersteunt de kit daadwerkelijk voor de gewenste levensreddende handelingen tijdens het bieden van hulp? En, (c) welke verbeterpunten zijn er aan het ontwerp van de firstaid-kit en instructiekaart? Vanwege het belang van testen onder representatieve omstandigheden is in dit onderzoek een vernieuwende aanpak gekozen: Het onderzoek gebruikt het Saxion patient simulatielab in combinatie met VR-technieken. De patientsimulator bootst daarbij een bloeding na. Ervaringen gesimuleerd in VR (zoals het onder tijdsdruk uitvoeren van handelingen met een gesimuleerde interface) zorgen daarbij voor stressoren die een meetbare invloed hebben op o.a. hartslag, en huidgeleiding. Adequaat handelen bij trauma-ongevallen door leken in de tijd totdat professionele hulpverlening arriveert is levensreddend. Testen of de nieuwe firstaid-kit onder praktijkomstandigheden leken in staat stelt om levensreddende handelingen te verlenen, is daarom heel belangrijk.