DOCUMENT
Intensieve kortdurende traumabehandeling, zoals EMDR, kan klachten erger maken, ziet onderzoeker Simona Karbouniaris. Gz-psycholoog Gijs van Vliet ziet voor een deel van zijn clienten wel heil in een kort EMDR-traject.
DOCUMENT
Je cliënt heeft gedragsproblemen en moeite met slapen. Ervaringen uit het verleden zijn daarvan misschien de oorzaak. Hoe herken je of er van trauma sprake is? En hoe ga je dieper in op de gevolgen van trauma, zonder de cliënt juist verder te beschadigen? Zorg+Welzijn sprak over het herkennen van trauma met Simona Karbouniaris, onderzoeker aan de Hogeschool Utrecht. Ze is werkzaam als sociaal wetenschapper bij Kenniscentrum Sociale Innovatie. De afgelopen jaren begeleidde Karbouniaris diverse intervisiegroepen voor ggz professionals bij het inzetten en benutten van persoonlijke traumatische ervaringen. Samen met hoogleraar Jim van Os schreef ze het boek ‘Kopzorgen. Trauma begrijpen in 33 vragen’.
LINK
Begeleidingskundigen houden zich bij uitstek bezig met veranderingsprocessen bij mensen, teams en organisaties. Trauma’s kunnen zo’n veranderingsproces in de weg staan. Ruimte maken voor het verwerken van trauma’s betekent de weg weer vrijmaken voor levensenergie. We gingen in gesprek met Margriet Wentink, eigenaar van Interakt te Tiel, een bureau dat zich richt op traumabehandeling. Op welke wijze creëert zij ruimte door het verwerken van trauma’s?
DOCUMENT
De trauma-experts is het vast niet ontgaan. De Nederlandse vertaling van het boek 'The body keeps the score' werd in 2016 onder de titel 'Traumasporen' uitgebracht. De auteur van dit boek, Bessel van der Kolk, is oprichter van het Trauma Centrum in Brookline, Massachusetts en hoogleraar in de psychiatrie aan Boston University. Op 21 september 2018 was hij in Nederland en werd een congres gewijd aan zijn inzichten over het herstel van lichaam, brein en geest na overweldigende ervaringen.
DOCUMENT
Artikel in Cliëntveiligheid: Bij euthanasie of hulp bij zelfdoding faciliteert een arts een patiënt bij het uitvoeren van een zelfgekozen dood. Tegelijk willen we in de GGZ suïcidale patiënten beschermen voor een zelfgekozen dood. Suïcidaal gedrag komt veel voor en is een complex probleem. In Nederland hebben naar schatting jaarlijks 410.000 mensen gedachten over suïcide. 94.000 mensen doen een suïcidepoging.1 In 2020 werden 88 patiënten geëuthanaseerd op basis van een psychiatrische aandoening. 2 Wat zijn globaal de verschillen en overeenkomsten tussen suïcidaal gedrag en het uiten van een wens tot euthanasie? Dit artikel spitst zich bij het beantwoorden van deze vragen toe op patiënten in de GGZ die om euthanasie vragen, of zich suïcidaal uiten
DOCUMENT
Er verschijnen doorgaans minder vrouwen dan mannen voor de rechter en het overgrote deel van de justitiële en forensisch psychiatrische instellingen wordt bevolkt door mannen. In de literatuur naar voorspellers van crimineel gedrag komt ‘man zijn’ steevast naar voren als één van de sterkste voorspellers. Hoewel vrouwen en meisjes een duidelijke minderheid vormen binnen justitiële en forensische psychiatrische instellingen (tussen de 6 en 10%), lijkt hun aandeel in de criminaliteit de laatste 20 jaar toe te nemen. Wereldwijd wordt gezien dat er meer vrouwen worden veroordeeld en gedetineerd of opgenomen in de forensische zorg (zie de Vogel & Nicholls, 2016; Walmsley, 2015). De laatste jaren is er dan ook beduidend meer aandacht gekomen voor de vrouw als dader.1 Het meeste onderzoek naar criminologische en forensisch psychologische vraagstukken is echter nog altijd verricht binnen mannelijke populaties. De vraag is dan ook of de huidige theoretische en empirische kennis over mannelijke daders wel voldoende van toepassing is op vrouwelijke daders en wat mogelijke verschillen betekenen voor de sanctietoepassing.
DOCUMENT
In deze handreiking bieden wij richtlijnen voor het behandelen van vrouwen in de (gemengde) klinische forensische zorg. Deze zijn gebaseerd op literatuuronderzoek, een enquête (ingevuld door 295 professionals), interviews met 22 professionals en 11 patiënten (acht vrouwelijke, drie mannelijke), twee expertmeetings met professionals en een expertmeeting met vrouwelijke patiënten en een pilot onderzoek in drie forensische instellingen. In het eindrapport Behandelen van vrouwen: Een vak apart? Ontwikkeling van een handreiking voor het behandelen van vrouwen in de klinische forensische zorg1 wordt de onderbouwing van deze richtlijnen vanuit de literatuur en het door ons uitgevoerde onderzoeksproject uitgebreid besproken. We vinden het belangrijk te benadrukken dat meerdere van de richtlijnen in deze handreiking evenzogoed voor mannen in de klinische forensische zorg waardevol kunnen zijn. Gender-responsief werken betekent rekening houden met genderverschillen, maar ook zo goed mogelijk afgestemd op het individu, of dit nu een vrouw, man of andere genderidentiteit is. Toch vonden we het nodig om specifieke richtlijnen te formuleren voor vrouwen, aangezien tot nu toe de meeste aandacht binnen de forensische zorg, zowel vanuit de wetenschap als de praktijk, uit is gegaan naar mannen. Onderzoek is nog beperkt, maar laat wel zien dat de meeste (risicotaxatie)instrumenten en forensische behandelmethoden minder bruikbaar zijn voor vrouwen en dat aanpassingen of aanvullingen gewenst zijn. Daarnaast denken we dat extra aandacht voor vrouwen van belang is gezien hun duidelijke minderheidspositie in forensische instellingen. We willen graag alle patiënten en professionals die hebben meegewerkt aan het onderzoeksproject (enquête, interviews, expertmeetings en pilot onderzoek) hartelijk bedanken. Hun input was bijzonder waardevol. Ook danken we de leden van de begeleidingscommissie Marije Keulen-de Vos, Marike Lancel, Jeroen Kampkes, Tiemenna Oosterhof, Anne-Marie Slotboom, en Jeantine Stam voor hun constructieve meedenken en Juul Depla en Els Russchenberg, die in het kader van hun onderzoeksstage veel werk hebben verzet. We hopen dat deze handreiking kan bijdragen aan een zo effectief mogelijke behandeling van vrouwen in de klinische forensische zorg in het belang van deze vrouwen, hun directe omgeving (met name eventuele kinderen), de professionals die met hen werken en de maatschappij.
DOCUMENT
Research showed that more than 30% of patients with Posttraumatic Stress Disorder (PTSD) do not benefit from evidence- based treatments: Trauma-Focused Cognitive Behavioral Therapy (TF-CBT) or Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR). These are patients with prolonged and multiple traumatization, with poor verbal memory, and patients with emotional over-modulation. Retelling traumatic experiences in detail is poorly tolerated by these patients and might be a reason for not starting or not completing the recommended treatments. Due to lack of evidence, no alternative treatments are recommended yet. Art therapy may offer an alternative and suitable treatment, because the nonverbal and experiential character of art therapy appears to be an appropriate approach to the often wordless and visual nature of traumatic memories. The objective of this pilot study was to test the acceptability, feasibility, and applicability of trauma-focused art therapy for adults with PTSD due to multiple and prolonged traumatization (patients with early childhood traumatization and refugees from different cultures). Another objective was to identify the preliminary effectiveness of art therapy. Results showed willingness to participate and adherence to treatment of patients. Therapists considered trauma-focused art therapy feasible and applicable and patients reported beneficial effects, such as more relaxation, externalization of memories and emotions into artwork, less intrusive thoughts of traumatic experiences and more confidence in the future. The preliminary findings on PTSD symptom severity showed a decrease of symptoms in some participants, and an increase of symptoms in other participants. Further research into the effectiveness of art therapy and PTSD is needed.
DOCUMENT
In deze lezing neem ik jullie mee in het denken over kindermishandeling en geweld in intieme relaties. Het inzicht in kindermishandeling en de aanpak ervan heeft zich ogenschijnlijk los ontwikkeld van de aandacht en aanpak voor geweld in intieme relaties (ook wel huiselijk geweld of partnergeweld genoemd). Pas recent komt meer aandacht voor en wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang hiertussen, en voor een integrale en systeemgerichte aanpak met aandacht voor alle gezinsleden. Oog voor genderverschillen is hierbij (nog) niet vanzelfsprekend. Dat kinderen als kwetsbare partij tegenover de ouders bescherming behoeven door de overheid is algemeen geaccepteerd en vastgelegd in de wet. Dat volwassenen beschermd moeten worden in een intieme relatie is echter van een andere orde. In Nederland zijn mannen en vrouwen voor de wet gelijk. Dat betekent niet dat de patriarchale verhoudingen en ongelijkheden tussen mannen en vrouwen maatschappelijk gezien zijn verdwenen, zoals onder meer de discussie omtrent Me Too laat zien. Juist bij verschuivende machtsverhoudingen kan geweld toenemen (Van Lawick, 2003; Yerden, 2008). Bij geweld, dwang en controle in intieme relaties zijn er verschillen tussen slachtofferschap van vrouwen en mannen. Geweld uit onmacht of stressfactoren binnen intieme relaties heeft een ander effect op kinderen dan dwingende controle binnen intieme relaties. Wat dit betekent voor de bescherming en hulp aan kinderen en volwassenen en hoe dit vanuit een geïntegreerde visie kan worden vormgegeven is een enorme uitdaging. In deze lezing geef ik een aantal overdenkingen mee over de samenhang tussen kindermishandeling en geweld in intieme relaties, dilemma’s in het bieden van hulp en bescherming, en toekomstbeelden. Het gaat bij kindermishandeling en partnergeweld over onveiligheid. Onveiligheid kan bestaan uit allerlei vormen van geweld, zoals fysiek, psychisch, of seksueel geweld, maar ook uit verwaarlozing of financiële uitbuiting. Onveiligheid kan eveneens betekenen dat een ouder, bijvoorbeeld wegens psychiatrische problematiek, niet de zorg, aandacht en liefde kan geven die een kind nodig heeft. Onveiligheid gaat over het ontbreken van respect en vertrouwen, over de subjectieve beleving van veiligheid in termen van ‘mogen zijn wie je bent’. Om juridisch in te kunnen grijpen bij kindermishandeling moet sprake zijn van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind. Dit is niet hetzelfde als ‘opgroeien in onveiligheid’ en kan fricties opleveren. Het is duidelijk dat beide termen, onveiligheid en een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind, geen objectief vast te stellen begrippen zijn, het heeft ook subjectieve elementen. De invulling van de begrippen veranderen in de tijd (Adriaenssens et al., 1998; Baartman, 2009).
DOCUMENT