Inleiding: Het totale pijn concept en het management van pijn heeft een interdisciplinaire invalshoek nodig. Naast medicamenteuze behandeling hebben patiënten de wens om meer symptoom management interventies die complementair zijn. Verpleegkundigen zijn een stabiele dagelijkse factor bij pijnmanagement en vaak de eerste professional in het signaleren van pijn. Het inzetten van nonfarmacologische verpleegkundige interventies zou kunnen bijdragen aan het verlichten van pijn.Onderzoeksvraag: Welke non-farmacologische verpleegkundige interventies zijn er voor het verlichten van pijn bij de palliatieve patiënten?Methoden: Een opgestelde zoekstrategie werd gebruikt en aangepast naar de databases: PubMed, CINAHL, PsycINFO en Embase. De zoekresultaten werden dubbelblind gescreend en de methodologische kwaliteit dubbelblind beoordeeld met de Joanna Briggs Institute Critical Appraisal Tools. Data-extractie vond plaats en de resultaten samengevat. Er werd een best-evidence synthese gebruikt waarin de methodologische kwaliteit, aantal studies met dezelfde interventies en consistentie in resultaten werden vertaald naar sterk, gematigd, gemixt of onvoldoende evidentie.Resultaten: Er werden 2385 artikelen gevonden. 22 studies zijn geselecteerd waarin verschillende nonfarmacologische verpleegkundige interventies werden gebruikt. Een aantal interventies zijn in meerder studies onderzocht: massage en virtual reality hadden de meeste evidentie voor het ondersteunen bij pijn verlichting en kunst therapie had onvoldoende bewijs. Mindful breathing gafgeen significante pijnverlichting. Alle andere interventies zijn onvoldoende onderzocht. Hypnose, progressieve relaxatie met interactieve geleide visualisaties, cognitive behavioural audiotapes, voetenbad, reflexology en muziek therapie gaven veelbelovende resultaten voor pijnverlichting en mindfulness-based stress reductie programma, aromatherapie en aromatherapie massage gaven deze resultaten niet.Conclusies: Ondanks dat niet alle studies significante veranderingen in pijnscores lieten zien kunnen non-farmacologische verpleegkundige interventies nog wel klinisch relevant zijn voor de palliatieve patiënt. De interventies kennen geen risico’s, hebben allemaal een korte-termijn effect op pijn, zijn in alle settingen van zorg in te zetten, kunnen waar gewenst ook aangeleerd worden door de patiënt of mantelzorg en door de verpleegkundige 24/7 in te zetten. Vanwege de waarde die de interventies voor de patiënt kunnen hebben zou de inzet ervan overwogen moeten worden voor het pijn management plan. Onderzoek met sterke methodologische kwaliteit naar non-farmacologische verpleegkundige interventies blijft nodig.Aanbevelingen: De interventies massage, virtual reality en kunst therapie zouden vanwege de beste evidentie een eerste optie kunnen zijn die verpleegkundigen aanbieden aan patiënten. Vanwege de klinische relevantie is het van belang naar de wens van de patiënt, het ziektebeeld en progressie van de ziekte te kijken welke non-farmacologische verpleegkundige interventies het best passend is.
LINK
Pijn aan het bewegingsapparaat staat in onze samenleving op de eerste plaats van oorzaken voor ziekteverzuim. Bij aspecifieke chronische lage rugpijn kunnen lichamelijke inspanningen op het werk zoals dynamische en statische functionele capaciteit verlaagd zijn en de aanleiding zijn voor ziekteverzuim. Volgens het promotieonderzoek van Sandra Jorna-Lakke is bij deze groep patiënten aanvullend onderzoek nodig door middel van gestandaardiseerde functionele capaciteitstesten.
DOCUMENT
In dit rapport beschrijven wij de resultaten van een vragenlijst onder huisartsen en praktijkondersteuners jeugd in de gemeente Hoorn. Zij zijn bevraagd over de samenwerking met1.Hoorn. Dit is het punt, dichtbij in de wijk, waar inwoners terecht kunnen met al hun vragen rond zorg en ondersteuning in Hoorn.Huisartsen en praktijkondersteuners beoordelen het contact met 1.Hoorn gemiddeld met een 7,4. Laten we echter één beoordeling met een 1 buiten beschouwing, dan is het gemiddelde een 7,7. In de bredere regio (waarin ook andere gemeenten waren opgenomen) scoorden wijkteams de afgelopen twee jaar om en nabij de 5 op exact dezelfde vraag. In verhouding hiertoe doet 1.Hoorn het dan ook goed.De meeste huisartsen en praktijkondersteuners hebben een aantal keer per maand contact met 1.Hoorn. Dit percentage is aanzienlijk hoger dan in voorgaande regionale metingen. Het contact is in vergelijking hiertoe dan ook hoog en neemt mogelijk toe.De huisartsen en praktijkondersteuners vinden in grote mate dat 1.Hoorn een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit en efficiëntie van de zorg, alsmede aan een bredere kijk. Daarnaast vinden zij het sparren over complexe zaken een belangrijke bijdrage van 1.Hoorn.De uitwisseling van gegevens wordt als belangrijkste knelpunt ervaren. Ook zijn er bij diverse huisartsen en praktijkondersteuners zorgen over de continuïteit van het contact en is er bij enkelen enige onduidelijkheid over de exacte rol van het wijkteam in het zorglandschap.Door de huisartsen en praktijkondersteuners worden oplossingen onder andere gezocht in het delen van lijsten met patiënten, uitwisseling van bijvoorbeeld telefoonnummers, één aanspreekpunt en het vergroten van het zicht op wat 1.Hoorn doet.
MULTIFILE
Als gevolg van de voortschrijdende extramuralisering worden burgers die een CVA (beroerte) hebben doorgemaakt, steeds eerder uit het ziekenhuis ontslagen en vindt revalidatie al in een vroegtijdige fase na het CVA in de eigen leefomgeving plaats. Verpleegkundigen en paramedici in de eerste lijn zien zich daardoor geconfronteerd met CVA-zorg van toenemende complexiteit, die tevens afstemming vraagt op de eigen leefomgeving en behoeften van deze patiënten. De eerstelijns infrastructuur voor interprofessionele samenwerking is echter beperkt, mede als gevolg van onvoldoende logistieke mogelijkheden voor frequent interdisciplinair overleg. Niettemin is samenwerking en communicatie door de betrokken zorgprofessionals een belangrijke randvoorwaarde voor het bieden van persoonsgerichte thuisrevalidatie ter bevordering van optimaal functionerende CVA-patiënten in hun dagelijkse leven. De inzet van technologie ter ondersteuning van eerstelijns samenwerking kan daaraan bijdragen. Een eerder uitgevoerd project in opdracht van de Topsector LSH, waarin de behoeften en wensen ten aanzien van mogelijkheden voor technologische ondersteuning van interdisciplinaire samenwerking zijn verkend, heeft een conceptontwerp van een digitaal CVA-portaal opgeleverd. Dit ontwerp voorziet professionals die betrokken zijn bij een CVA-patiënt van de mogelijkheid om relevante informatie te delen door inzage in geselecteerde delen van elkaars Elektronische Patiënten Dossiers (EPD’s). Omdat de patiënten als de eigenaar van het portaal en van hun eigen thuisrevalidatie worden gezien, is de toegankelijkheid van het CVA-portaal voor patiënten en hun naasten essentieel. Het doel van dit project is de doorontwikkeling van een conceptontwerp van een digitaal CVA-portaal in co-creatie met eindgebruikers op basis van inclusief actie-onderzoek en de evaluatie van de werkzaamheid en de toegankelijkheid voor zorgaanbieders èn zorgvragers. Wensen en behoeften van CVA-patiënten uit verschillende sociaaleconomische lagen en van verpleegkundigen en paramedici vormen de basis voor de totstandkoming van een CVA-portaal dat een efficiënt en effectief interprofessioneel revalidatieproces voor individuele patiënten en hun naasten ondersteunt en ook als zodanig ervaren wordt door patiënten.
Resultaten van fysiotherapie worden mede bepaald door verwachtingen die patiënten hebben. Positieve verwachtingen kunnen een gunstige invloed op het behandelresultaat hebben (placebo-effecten) en negatieve verwachtingen een ongunstige invloed (nocebo-effecten). De informatie die de fysiotherapeut geeft en de wijze van communiceren beïnvloedt de verwachtingen van de patiënt en dit kan zodoende placebo- en nocebo-effecten triggeren. Hoewel veel fysiotherapeuten de impact van deze mechanismen herkennen, weet men niet goed hoe hiermee in de praktijk om te gaan. Samen met zes in rugpijn gespecialiseerde fysiotherapiepraktijken en veertien andere fysiotherapiepraktijken wordt de rol van placebo- en nocebo-effecten in de behandeling van lage rugpijn onderzocht. Momenteel wordt in het kader van het stimuleringsfonds van het HAN zwaartepunt Health de invloed van communicatie en taalgebruik op de mate van angst en pijnklachten bij patiënten na afloop van een fysiotherapeutisch consult onderzocht. Op basis hiervan wordt een innovatieve communicatietraining ontwikkeld. De ontwikkelde communicatietraining fungeert als basis en vertrekpunt voor het project. Het project beoogt richtlijnen te ontwikkelen voor placebo-bevorderende en nocebo-vermijdende communicatie door de fysiotherapeut bij de behandeling van lage rugpijn. Deze worden geïntegreerd in de communicatietraining en geëvalueerd in een experimenteel onderzoek. Uitkomstmaten hierbij zijn de mate van angst na afloop van het eerste consult, de verwachtingen van de patiënt over de uitkomst van de behandeling, en de kwaliteit van de geobserveerde communicatie. Daarnaast worden de kwaliteit van de behandelrelatie (‘therapeutic alliance’), de door de patiënt ervaren pijn en het zelf gerapporteerde functioneren gemeten na afloop van de fysiotherapiebehandeling. Bij het onderzoek zijn naast de fysiotherapiepraktijken experts van de Radboud Universiteit (Centre for Language Studies), Universiteit Leiden, het Radboudumc, het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie en Saxion Hogeschool betrokken. De verkregen kennis over de placebo-bevorderende en nocebo-vermijdende communicatie wordt verspreid en geïmplementeerd in het onderwijs en het werkveld via de aangesloten kanalen.
Value-based healthcare (VBHC) kent een aandoening-specifieke aanpak, gericht op een zorgpad na diagnose en start van behandeling. De aanpak is nog sterk ziekenhuiszorg- georiënteerd en zou zich meer op de volledige zorgcyclus moeten richten. In dit project gaan we onderzoeken hoe preventie geïntegreerd kan worden in de VBHC-benadering. Hiervoor gaan we voor hartrevalidatie in kaart brengen hoe uitkomstinformatie, inclusief patiënt-gerapporteerde uitkomsten, ingezet kan worden bij het samen beslissen over gepersonaliseerde zorg en preventie. Het consortium bestaat uit MKB-partner PRO-F (e-health hartrevalidatie), praktijkpartners Medisch Spectrum Twente (Santeon-Ziekenhuis, thoraxcentrum) en Santeon (samenwerkingsverband zeven topklinische ziekenhuizen), Saxion lectoraten Verpleegkunde en Waarde van Reclasseren (maatschappelijke impact) en Hanzehogeschool lector Waardegedreven Zorg. Door middel van literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek wordt verkend waar de kansen liggen voor het integreren van secundaire preventie in de VBHC-benadering in de hartrevalidatie. Aan de hand van drie focusgroepen met patiënten, verpleegkundigen/artsen en experts worden de voor de patiënt relevante zorguitkomsten verhelderd. Op basis hiervan wordt de vertaalslag gemaakt naar gepersonaliseerde zorguitkomsten en hoe e-health oplossingen dit proces kunnen ondersteunen. Hiermee bieden we (1) inzicht in de mogelijkheden voor preventie binnen de VBHC-werkwijze, (2) kennis over hoe gepersonaliseerde zorg en samen beslissen gefaciliteerd kunnen worden, (3) inzicht in de rol die e-health oplossingen kunnen spelen, (4) kennis over de rol van de verpleegkundige in dit vraagstuk, en (5) een kwalitatief beeld van de impact hiervan.