Our research aims to formulate design guidelines for stimulating teachers' professional development using video feedback in collaborative settings. The study investigates guidelines concerning video feedback in peer coaching settings and focuses on a setting with three roles (of trainee, coach and observer), (c) coach training, (d) ownership of learning goals and (e) focus on outcomes in classroom. A scheme was developed consisting of six coach training sessions and of peer reciprocal coaching in subgroups with video feedback of classroom performances. Within these subgroups three teachers took turns in different roles: as trainee, as coach and as observer of the coaching dialogue. The study explores the coach's roles that are beneficial for the learning process of their peers and seeks to understand how watching video records of own practice supports teachers to examine their own professional behaviour in new ways. Data for this study includes videotaped and transcribed subgroup dialogues and, for triangulation, data from learning reports, audio tapes and observational notes of the training sessions, questionnaires, and in-depth semi-structured interviews with all participants. Coaching in a setting with three well defined roles (trainee, coach, observant) proved valuable. The coach role was very important for the depth of the reflection process. Non-directive coaching skills created necessary safety and space for learning, but more directive coaching skills such as 'Continue to ask questions' were necessary to deepen the reflection process from more descriptive and perceptive reflections to more receptive, interactive and critical reflections. In the dialogues the participants reflect on practice, on context, on values, and on improvements. Working with (peer) observers of the coaching dialogs improved performance and forced the group to take their roles more seriously. Essential for the scheme to work is a high degree of equality between participants.
De Tijdelijke Commissie Leraren onder leiding van Rinnooy Kan (2007) heeft gepleit voor een ster-kere rol van leraren bij het formuleren en bewaken van de professionele kwaliteit. Dat betekent dat (de beroepsgroep van) leraren een standaard moeten formuleren voor de professionele kwaliteit, voor de kennis en vaardigheden die de leden van het ‘gilde’ van leraren dienen te bezitten. Tegelijk moet de eigen professionele kwaliteit afgezet worden tegen die gildekennis.Dat geldt voor leraren, maar ook voor studenten. Ook zij moeten inzicht hebben in wat er aan professionele kwaliteit van leraren verwacht wordt en dat kunnen relateren aan het niveau van professionele kwaliteit dat zij op dat moment bezitten. Lerarenopleiders kunnen een bijdrage leveren aan het leren van studenten als zij bewuster omgaan met het geven van feedback. Door de rol van feedback in het leren van studenten te verkennen, en vragen te stellen over welke proces-sen gaande zijn bij studenten tijdens het ontvangen van feedback en welke kwaliteitseisen gesteld kunnen worden aan feedback, kunnen lerarenopleiders studenten beter ondersteunen in hun ontwikkeling. Dialoog is hierbij van essentieel belang.
MULTIFILE
BACKGROUND: Implicit (IF) and explicit (EF) feedback are two motor learning strategies demonstrated to alter movement patterns. There is conflicting evidence on which strategy produces better outcomes. The purpose of this study was to examine the effects of reduced IF and EF video feedback on lower extremity landing mechanics. METHODS: Thirty participants (24 ± 2 years, 1.7 ± 0.1 m, 70 ± 11 kg) were randomly assigned to three groups: IF (n = 10), EF (n = 10), and control (CG) (n = 10). They performed twelve box-drop jumps three times a week on the training sessions for six weeks. Only IF and EF groups received video feedback on the training sessions. IF was cued to focus their attention on the overall jump, while EF was cued to focus on position of their knees. 3D lower extremity biomechanics were tested on testing sessions with no feedback. All sessions were at least 24 h apart from another. Testing sessions included baseline testing (pretest), testing after 3 training sessions with 100% feedback (pst1), testing after 6 training sessions with 33.3% feedback (pst2), testing after 6 training sessions with 16.6% feedback (Pst3), and testing 1 month after with no feedback (retention - ret). ANOVA compared differences between groups and time at initial contact and peak for hip flexion (HF, °) and abduction angle (HA, °), hip abduction moment (HAM, Nm/kgm), knee flexion (KF, °) and abduction angle (KA, °), knee abduction moment (KAM, Nm/kgm) and VGRF (N) (p < 0.05). RESULTS: A significant main effect for group was found between IF and EF groups for HA (IF = - 6.7 ± 4; EF = - 9.4 ± 4.1) and KAM (IF = 0.05 ± 0.2; EF = - 0.07 ± 0.2) at initial contact, and peaks HA (IF = - 3.5 ± 4.5; EF = - 7.9 ± 4.7) and HAM (IF = 1.1 ± 0.6; EF = 0.9 ± 0.4). A significant main effect for time at initial contact for HF (pre = 32.4 ± 3.2; pst2 = 36.9 ± 3.2; pst3 = 37.9 ± 3.7; ret. = 34.1 ± 3.7), HAM (pre = 0.1 ± 0.1; pst1 = 0.04 ± 0.1; pst3 = 0.1 ± 0.01), KA (pre = 0.7 ± 1.1; pst1 = 0.2 ± 1.2; pst3 = 1.7 ± 1), and KAM (pre = 0.003 ± 0.1; pst3 = 0.01 ± 0.1) was found. DISCUSSION/CONCLUSION: We found that implicit feedback produced positive changes in landing mechanics while explicit feedback degraded motor learning. Our results indicate that implicit feedback should be used in programs to lower the ACL injury risk. We suggest that implicit feedback should be frequent in the beginning and not be reduced as much following the acquisition phase.
LINK
In de schoonmaakbranche is de werkdruk hoog . Hierdoor worden gebouwen dagelijks niet goed genoeg schoongemaakt. Er heerst krapte op de arbeidsmarkt. Schoonmaakwerk is vooral handmatig werk en is ook zwaar werk. De schoonmaakbranche is dringend op zoek naar technologische oplossingen die het werk in de toekomst kunnen verlichten. Eén van die technologische oplossingen is de introductie van schoonmaakrobots , die op dit moment mondjesmaat op de markt worden gebracht. Schoonmaakorganisaties weten nog niet goed hoe deze robots efficiënt in te zetten, het vergt nog veel tijd om ze te kunnen gebruiken en schoonmaakmedewerkers zijn terughoudend om ermee te werken. Het project Assisted Cleaning Robots (ACR) richt zich op de volgende onderzoeksvraag: “hoe integreer je robottechnologie in het werkproces in de schoonmaakbranche, zodat een robot enerzijds zo optimaal mogelijk het werkproces ondersteunt, en anderzijds zo optimaal mogelijk met de mens samenwerkt.” Wat hierin optimaal is en hoe dit gemeten kan worden, is onderdeel van het onderzoek en is afhankelijk van de technologische mogelijkheden, de mensen die er mee werken, en de werkomgeving. In dit project werken Fontys Hogeschool Engineering, Fontys Hogeschool Techniek & Logistiek en de Haagse Hogeschool samen met schoonmaakorganisaties CSU en Hectas en andere bedrijven (toeleveranciers van schoonmaakrobots als ontwikkelaars), nationaal samenwerkingsverband Holland Robotics en brancheorganisatie Schoonmakend Nederland. Dit project kent een looptijd van twee jaar en gaat van start op 1 november 2021. In dit project worden nieuwe schoonmaakprocessen gedefinieerd en wordt op basis van deze processen technologie ontwikkeld (waar doorgaans eerst een nieuw product wordt ontwikkeld en daarna pas gekeken naar hoe dit product in te zetten). In dit project staat de mens die met de technologie in het proces moet gaan werken centraal. De technologie en het proces worden gevalideerd middels praktijktests met de betrokken schoonmaakorganisaties, op representatieve locaties. Hieruit worden lessen getrokken voor verbeteringen.
Physical rehabilitation programs revolve around the repetitive execution of exercises since it has been proven to lead to better rehabilitation results. Although beginning the motor (re)learning process early is paramount to obtain good recovery outcomes, patients do not normally see/experience any short-term improvement, which has a toll on their motivation. Therefore, patients find it difficult to stay engaged in seemingly mundane exercises, not only in terms of adhering to the rehabilitation program, but also in terms of proper execution of the movements. One way in which this motivation problem has been tackled is to employ games in the rehabilitation process. These games are designed to reward patients for performing the exercises correctly or regularly. The rewards can take many forms, for instance providing an experience that is engaging (fun), one that is aesthetically pleasing (appealing visual and aural feedback), or one that employs gamification elements such as points, badges, or achievements. However, even though some of these serious game systems are designed together with physiotherapists and with the patients’ needs in mind, many of them end up not being used consistently during physical rehabilitation past the first few sessions (i.e. novelty effect). Thus, in this project, we aim to 1) Identify, by means of literature reviews, focus groups, and interviews with the involved stakeholders, why this is happening, 2) Develop a set of guidelines for the successful deployment of serious games for rehabilitation, and 3) Develop an initial implementation process and ideas for potential serious games. In a follow-up application, we intend to build on this knowledge and apply it in the design of a (set of) serious game for rehabilitation to be deployed at one of the partners centers and conduct a longitudinal evaluation to measure the success of the application of the deployment guidelines.
Leerkrachten van basisscholen ervaren handelingsverlegenheid bij het lesgeven aan leerlingen met autisme spectrum stoornis (ASS). Dit is een urgent probleem, want sinds de invoering van de Wet Passend onderwijs in 2014 zijn leerkrachten in het regulier onderwijs zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van een passend onderwijsaanbod voor alle kinderen en worden leerkrachten in het speciaal (basis-)onderwijs geconfronteerd met zwaardere problematiek. Bovenstaande sluit aan bij de thema?s ?adaptief onderwijzen? en ?talentontwikkeling?, die hoog op de agenda staan van landelijke en regionale onderwijsinstellingen. De vraag die leerkrachten stellen is: Hoe zorg ik ervoor dat kinderen met ASS zelfstandig werken in de klas, zodat zij het optimale halen uit zichzelf en mee kunnen komen met de rest van de klas? Een voorbeeld van deze vraag is te vinden op zien op deze video: https://vimeo.com/138308381 (Wachtwoord: Raak040915). Om deze vraag te beantwoorden, wordt in dit project de TalentenKracht werkwijze uitgewerkt. Hiermee leert de leerkracht de verborgen talenten boven te halen bij de leerling met ASS en tegelijkertijd het talent bij zichzelf om de leerling met ASS adequaat te kunnen coachen. Hierdoor ontstaat een positieve talentspiraal. Het project wordt uitgevoerd door een consortium bestaande uit de schoolbesturen van RENN4 Noord-Nederland, SCSOG Groningen en COG Assen, het lectoraat Leren en Gedrag ingebed in het Lectoraat Integraal Jeugdbeleid (IJB), de Pedagogische Academie en Toegepaste Psychologie van de Hanzehogeschool Groningen, Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen en de onderzoeksafdeling van RENN4. Na afloop van dit project kunnen leerkrachten een positieve talentspiraal op gang brengen in de dagelijkse klassenpraktijk. Ook hebben zij de beschikking over een methode netwerkleren, waarmee op een duurzame manier gewerkt kan worden aan professionalisering wat betreft het werken met kinderen met ASS. Via diverse kanalen wordt de kennis beschikbaar gesteld voor een bredere groep scholen en het onderwijs- en onderzoeksveld.