Background: Given the demands posed by excessive practice quantities in modern dance, physical and mental health can be compromised. Therefore, there is a need to consider how quality of practice may be improved and possibly even reduce training times. Sports literature has shown that instructions and feedback given by coaches can have an effect on the quality of training and influence self-regulation and the performance of athletes. However, currently little is known about the use of instructions and feedback by dance teachers. The aim of the current study was, therefore, to examine the type of instructions and feedback given by dance teachers during various dance classes. Methods: A total of six dance teachers participated in this study. Video and audio recordings were made of six dance classes and two rehearsals at a contemporary dance university. The dance teacher’s coaching behavior was analyzed using the modified Coach Analysis and Intervention System (CAIS). Additionally, feedback and instructions were also examined in terms of their corresponding focus of attention. Absolute numbers, as well as times per minute (TPM) rates were calculated for each behavior before, during, and after an exercise. Absolute numbers were also used to calculate ratios of positive-negative feedback and open-closed questions. Results: Most feedback comments were given after an exercise (472 out of 986 total observed behaviors). Improvisation had the highest positive-negative feedback ratio (29) and open-closed questions ratio (1.56). Out of the focus of attention comments, internal focus of attention comments were used most frequently (572 out of 900). Discussion/conclusion: The results make clear that there is a large variability in instructions and feedback over teachers and classes. Overall, there is room for improvement toward a higher positive-negative feedback ratio, a higher open-closed question ratio and producing more comments eliciting an external focus of attention.
In de schoonmaakbranche is de werkdruk hoog . Hierdoor worden gebouwen dagelijks niet goed genoeg schoongemaakt. Er heerst krapte op de arbeidsmarkt. Schoonmaakwerk is vooral handmatig werk en is ook zwaar werk. De schoonmaakbranche is dringend op zoek naar technologische oplossingen die het werk in de toekomst kunnen verlichten. Eén van die technologische oplossingen is de introductie van schoonmaakrobots , die op dit moment mondjesmaat op de markt worden gebracht. Schoonmaakorganisaties weten nog niet goed hoe deze robots efficiënt in te zetten, het vergt nog veel tijd om ze te kunnen gebruiken en schoonmaakmedewerkers zijn terughoudend om ermee te werken. Het project Assisted Cleaning Robots (ACR) richt zich op de volgende onderzoeksvraag: “hoe integreer je robottechnologie in het werkproces in de schoonmaakbranche, zodat een robot enerzijds zo optimaal mogelijk het werkproces ondersteunt, en anderzijds zo optimaal mogelijk met de mens samenwerkt.” Wat hierin optimaal is en hoe dit gemeten kan worden, is onderdeel van het onderzoek en is afhankelijk van de technologische mogelijkheden, de mensen die er mee werken, en de werkomgeving. In dit project werken Fontys Hogeschool Engineering, Fontys Hogeschool Techniek & Logistiek en de Haagse Hogeschool samen met schoonmaakorganisaties CSU en Hectas en andere bedrijven (toeleveranciers van schoonmaakrobots als ontwikkelaars), nationaal samenwerkingsverband Holland Robotics en brancheorganisatie Schoonmakend Nederland. Dit project kent een looptijd van twee jaar en gaat van start op 1 november 2021. In dit project worden nieuwe schoonmaakprocessen gedefinieerd en wordt op basis van deze processen technologie ontwikkeld (waar doorgaans eerst een nieuw product wordt ontwikkeld en daarna pas gekeken naar hoe dit product in te zetten). In dit project staat de mens die met de technologie in het proces moet gaan werken centraal. De technologie en het proces worden gevalideerd middels praktijktests met de betrokken schoonmaakorganisaties, op representatieve locaties. Hieruit worden lessen getrokken voor verbeteringen.
Physical rehabilitation programs revolve around the repetitive execution of exercises since it has been proven to lead to better rehabilitation results. Although beginning the motor (re)learning process early is paramount to obtain good recovery outcomes, patients do not normally see/experience any short-term improvement, which has a toll on their motivation. Therefore, patients find it difficult to stay engaged in seemingly mundane exercises, not only in terms of adhering to the rehabilitation program, but also in terms of proper execution of the movements. One way in which this motivation problem has been tackled is to employ games in the rehabilitation process. These games are designed to reward patients for performing the exercises correctly or regularly. The rewards can take many forms, for instance providing an experience that is engaging (fun), one that is aesthetically pleasing (appealing visual and aural feedback), or one that employs gamification elements such as points, badges, or achievements. However, even though some of these serious game systems are designed together with physiotherapists and with the patients’ needs in mind, many of them end up not being used consistently during physical rehabilitation past the first few sessions (i.e. novelty effect). Thus, in this project, we aim to 1) Identify, by means of literature reviews, focus groups, and interviews with the involved stakeholders, why this is happening, 2) Develop a set of guidelines for the successful deployment of serious games for rehabilitation, and 3) Develop an initial implementation process and ideas for potential serious games. In a follow-up application, we intend to build on this knowledge and apply it in the design of a (set of) serious game for rehabilitation to be deployed at one of the partners centers and conduct a longitudinal evaluation to measure the success of the application of the deployment guidelines.
Leerkrachten van basisscholen ervaren handelingsverlegenheid bij het lesgeven aan leerlingen met autisme spectrum stoornis (ASS). Dit is een urgent probleem, want sinds de invoering van de Wet Passend onderwijs in 2014 zijn leerkrachten in het regulier onderwijs zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van een passend onderwijsaanbod voor alle kinderen en worden leerkrachten in het speciaal (basis-)onderwijs geconfronteerd met zwaardere problematiek. Bovenstaande sluit aan bij de thema?s ?adaptief onderwijzen? en ?talentontwikkeling?, die hoog op de agenda staan van landelijke en regionale onderwijsinstellingen. De vraag die leerkrachten stellen is: Hoe zorg ik ervoor dat kinderen met ASS zelfstandig werken in de klas, zodat zij het optimale halen uit zichzelf en mee kunnen komen met de rest van de klas? Een voorbeeld van deze vraag is te vinden op zien op deze video: https://vimeo.com/138308381 (Wachtwoord: Raak040915). Om deze vraag te beantwoorden, wordt in dit project de TalentenKracht werkwijze uitgewerkt. Hiermee leert de leerkracht de verborgen talenten boven te halen bij de leerling met ASS en tegelijkertijd het talent bij zichzelf om de leerling met ASS adequaat te kunnen coachen. Hierdoor ontstaat een positieve talentspiraal. Het project wordt uitgevoerd door een consortium bestaande uit de schoolbesturen van RENN4 Noord-Nederland, SCSOG Groningen en COG Assen, het lectoraat Leren en Gedrag ingebed in het Lectoraat Integraal Jeugdbeleid (IJB), de Pedagogische Academie en Toegepaste Psychologie van de Hanzehogeschool Groningen, Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen en de onderzoeksafdeling van RENN4. Na afloop van dit project kunnen leerkrachten een positieve talentspiraal op gang brengen in de dagelijkse klassenpraktijk. Ook hebben zij de beschikking over een methode netwerkleren, waarmee op een duurzame manier gewerkt kan worden aan professionalisering wat betreft het werken met kinderen met ASS. Via diverse kanalen wordt de kennis beschikbaar gesteld voor een bredere groep scholen en het onderwijs- en onderzoeksveld.