IntroductionOver time, surrogacy has become more broadly available to a variety of people (e.g. male same-sex couples or transgender women). Whether the wider public supports surrogacy, and what contributes to such support remains unclear. This study investigated what demographic and surrogacy arrangement-based (which people participate in the arrangement) factors shape attitudes towards surrogacy.MethodA representative sample of Dutch adults (N = 1,074) reported their attitudes on four (out of 30) randomly assigned vignettes in 2023. Each vignette described a surrogacy family with variations in sexuality and gender of parents, the social and genetic bonds between the parents, the surrogate, and the oocyte donor, and was followed by an attitude questionnaire (6 items). Multilevel regression analyses were conducted with attitudes as the dependent variable and demographic factors (gender, Dutch background, age, education, sexual orientation, urbanisation, and religiosity) and arrangement-based factors (parental composition, genetic and social bonds with the surrogate, and oocyte donors).ResultsParticipants held fairly positive attitudes towards surrogacy. People identifying as women, with only having a Dutch background, who were younger, more highly educated, non-heterosexual, or less religious were more likely to have positive attitudes. Participants had more positive attitudes if surrogacy arrangements entailed cis-man cis-woman parents compared to cis-man cis-man or transgender parents, and when there was no social bond between parents and oocyte donor.ConclusionsAttitudes are influenced by both demographic and arrangement-based factors. Based on these findings, families can be informed of fairly positive reactions they might encounter from their environment.
MULTIFILE
Deze studie maakt onderdeel uit van een groter onderzoeksproject naar Adaptief vermogen voor toekomstbestendig leraarschap, genaamd ‘Expeditie Lerarenagenda’. Met deze studie beoogden we inzicht te krijgen in hoe processen van adaptief vermogen (betekenisgeving, besluitvorming en voorgenomen handelen) zich manifesteren in de onderwijspraktijk van leraren en leidinggevenden èn hoe systeembewustzijn daarin doorwerkt. We richtten ons daarbij op de onderwijspraktijk van leraren en leidinggevenden in het po, vo en mbo en maakten daarbij gebruik van vignetten om uitspraken te achterhalen over processen van adaptief vermogen en systeembewustzijn in verandering met bottom-up en top-down oorsprong. Leraren en leidinggevenden werden gevraagd te reageren vanuit het eigen perspectief en dat van de ander op voorgelegde vignetten (korte scenario’s van verandering in een schoolsituatie).
This study investigates the knowledge that experienced teachers draw on when fostering students’ reflections. Reflective skills are crucial for advancing students’ learning. In order to promote students’ reflection productively, extensive support and scaffolding from teachers is indispensible. However, teachers are in need of more guidance in this area. To inspire pedagogies for teacher training, this study provides insight into the knowledge that teachers employ when they are engaged with promoting their students to reflect. Video vignette interviews were administered to 36 teachers in secondary vocational education for nursing to elicit their knowledge. Interview transcripts were coded using categories for assessing teachers’ curricular, pedagogical and instructional knowledge. To investigate relations between the elements of teachers’ knowledge, we performed a lag-sequential analysis that enables statistical testing of observed sequences of categorised events. Four salient relations between elements of teacher knowledge emerged: (1) instructional knowledge as instrumental to construing pedagogical knowledge; (2) instructional knowledge contingent on pedagogical knowledge; (3) instructional knowledge and curricular knowledge related to fostering critical reflection; and (4) instructional knowledge and curricular knowledge related to fostering planning. Implications for teacher training are discussed. https://doi.org/10.1080/02671522.2016.1225790
MULTIFILE
Onderzoekende vaardigheden (OZV) van mbo-studenten in gezondheidszorg- opleidingen zijn essentieel voor het omgaan met problemen, veranderingen en innovaties in het (toekomstige) beroep. Maar hoe kunnen we hun OZV precies opvatten?Doel Met dit PhD-onderzoek willen we: OZV van mbo-studenten conceptualiseren vanuit de onderzoeksliteratuur en de beroepspraktijk. Interventies (het denken en doen) van mbo-school- en praktijkopleiders beschrijven als zij tijdens interacties met studenten OZV van studenten willen bevorderen. Resultaten Verwachte resultaten: Wetenschappelijk: vier artikelen, presentaties op conferenties en een proefschrift Praktijkgericht: publicaties, workshops en presentaties voor betrokkenen uit het mbo Gerealiseerde resultaten: Onderzoeksplan ‘Understanding vocational healthcare students’ skills of research and inquiry‘ Posterpresentatie ‘Understanding vocational healthcare students’ skills of research and inquiry’ tijdens Onderwijs Research Dagen (online) in Utrecht, juli 2021 Round Table presentatie ‘Understanding vocational healthcare students’ skills of research and inquiry’ tijdens EAPRIL (European Association for Practitioner Research on Improving Learning) Conference (online), november 2021 Looptijd 15 november 2021 - 14 november 2026 Aanpak We beginnen met een scoping review naar OZV, gevolgd door een interviewstudie onder mbo-professionals en -opleiders. Met een multiple case study en een vignette studie brengen we interventies van mbo-opleiders om OZV bij studenten te stimuleren in beeld. De promovenda is Erica Wijnands-Pot (mboRijnland). De promotor vanuit de OU is prof. dr. Elly de Bruijn (ook lector Beroepsonderwijs), en de co-promotor vanuit het lectoraat Beroepsonderwijs is dr. Annoesjka Boersma. Cofinanciering Erica heeft voor haar onderzoeksvoorstel de NWO Promotiebeurs voor leraren ontvangen.
De Impulsaanvraag omvat 1. de analyse van dataverzameling middels een vignettestudie, die extra uitgevoerd is in aanvulling op de incomplete dataverzameling fase 1 en fase 2 in het lopende project Safe End als gevolg van Covid, en 2. de start van de ontwikkeling van tools (fase 3) project waarvoor geplande uren, deels geïnvesteerd zijn in fase 2 van de studie. Het doel van de vignettestudie is om te identificeren welke risicofactoren de ambulanceprofessionals meenemen in hun besluitvorming om de patiënt in te sturen naar de SEH, dan wel thuis te laten. De vignettestudie draagt bij aan datatriangulatie en verhoogt de kwaliteit van de input uit fase 1 en 2 studie Safe End, waarmee ook de kwaliteit van de ontwikkeling en test van tools (fase 3 en 4) project Safe End naar verwachting zal verbeteren. Ook verwachten we met de vignettestudie het bestaande netwerk in het onderzoek te verbreden en verdiepen. Deel 1 van de Impulsaanvraag omvat de multi-levelanalyse van de data uit de vignettestudie. Deel 2 van de Impulsaanvraag gericht op de ontwikkeling van tools voor risicotaxatie en besluitvorming op basis van informatie uit fase 1 en 2 en de voorbereiding van de pilot-test. Omdat door Covid voortdurend de projectplanning moest worden aangepast zijn de onderzoekers hiermee veel tijd verloren. De begrootte uren voor de ontwikkeling van tools om handelingsverlegenheid te ondersteunen zijn dan ook reeds uitgegeven aan het bijstellen van de projectplanning, het verzamelen van gegevens (fase 1 en 2) en het aanvullend uitvoeren van de scoping review en vignettestudie. Na toekenning een budgetneutrale verlenging in combinatie met de Impulsaanvraag kunnen de onderzoekers met deze financiële ondersteuning in uren, de oorspronkelijke projectplanning in fase 3 weer oppakken.
In Nederland is er een toenemende urgentie om inclusieve pedagogische (speel)leeromgevingen voor kinderen te creëren, zodat zij alle kansen krijgen om veilig en gezond op te groeien. Uit onderzoek blijkt dat samenwerking tussen opvang, onderwijs en zorg hiervoor essentieel is. De Pedagogisch Educatief Professional (PEP) is een nieuwe professional die hieraan dient bij te dragen door (onderwijs)personeel, zoals pedagogisch medewerkers en leraren, te ondersteunen in hun handelen met een expliciete verbindende rol tussen opvang, onderwijs en zorg en welzijn. Hoewel de opleiding tot PEP aan populariteit wint, ervaren de PEP’s en hun leidinggevenden problemen met hun inzet. Een uitgebreide vraagverkenning laat zien dat dit komt doordat de meerwaarde van de PEP, vooral in de samenwerking met andere (onderwijs)professionals, niet goed in het vizier is. De onderzoeksvraag van dit projectvoorstel is dan ook: Hoe kan de meerwaarde van de PEP ten opzichte van andere (onderwijs)professionals beter worden benut ten behoeve van een inclusieve pedagogische (speel)leeromgeving voor kinderen van 0 tot 12 jaar? Het projectplan bestaat uit drie werkpakketten: 1) een vignetonderzoek die met praktijkvoorbeelden inzicht geeft in taken en verantwoordelijkheden van een PEP en manieren van samenwerken waarbij een PEP betrokken kan zijn; 2) Vervolgens gaan vijf ontwikkelgroepen op basisscholen en kinderopvang op basis van de vignetten interventies ontwikkelen, uitproberen en evalueren met het doel de samenwerking tussen de PEP en andere (onderwijs)professionals te bevorderen zodat iedereen, specifiek de PEP, goed tot zijn recht komt in de samenwerking; en 3) Tot slot vertalen we, samen met de praktijkpartners, de kennis uit werkpakketten 1 en 2 naar een praktisch toepasbare handreiking voor de PEP zelf als nieuwe professional en voor andere (onderwijs) professionals en leidinggevenden van basisscholen en kinderopvangorganisaties om hen te ondersteunen in hun samenwerking, zodat we meer toe kunnen werken naar inclusieve en sterke pedagogische (speel)leeromgevingen.