De sociale participatie van leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften is de afgelopen decennia veelvuldig onderzocht. Opmerkelijk is dat veel van deze studies voornamelijk gaan over het functioneren van de klas en de leerkracht en leerlingen en minder onderzoek is uitgevoerd samen met de direct betrokkenen van een klas. Het gevolg is dat er weinig bekend is over wat er in de klas gedaan wordt om sociale participatie te stimuleren en wat leerkrachten en leerlingen van deze strategieën vinden. In een recent promotieonderzoek is er vanuit het perspectief van 1) de leerkracht, 2) leerlingen met gedragsproblemen en 3) de voorhanden empirische literatuur bekeken hoe sociale participatie gestimuleerd wordt en welke behoeftes er zijn om sociale participatie te verbeteren. Dit artikel presenteert diverse uitgevoerde studies en bevindingen vanuit de drie bovenstaande perspectieven. Op basis van de studies kunnen twee hoofdconclusies getrokken worden. De eerste conclusie is dat leerkrachten meer zouden moeten handelen vanuit de behoeften van een leerling, in plaats van te handelen op basis van de gedragsproblemen van de leerling. De tweede conclusie is dat het perspectief van de leerling onderbelicht is met betrekking tot het verbeteren van de sociale participatie in de klas. Het artikel sluit af met aanbevelingen voor orthopedagogen en beleidsmakers, om zo doende leerkrachten en professionals te ondersteunen om de sociale behoeften van leerlingen centraal te stellen in de vorming van onderwijs. Alleen zo kan de zorg geleverd worden om Passend Onderwijs ook daadwerkelijk passend te laten zijn voor iedere leerling.
MULTIFILE
Het onderzoek is een eerste aanzet voor verdere studie en wordt beschouwd als een pilot. Het doel ervan kan vanuit meerdere perspectieven worden geformuleerd. Voor Doenja Dienstverlening is een belangrijk doel betere handvatten te krijgen in het omgaan met diversiteit gerelateerde spanningen in de wijk. Voor de HU-onderzoekers is het doel meer zicht te krijgen op de complexiteit van de problematiek en de wijze waarop sociaal makelaars hier in hun dagelijks werk mee geconfronteerd worden. Voor de HU-studenten is het doel om in het kader van (de afronding van) hun studie een onderzoek mee uit te kunnen voeren ronde deze thematiek. De vraagstelling van de pilot is in samenspraak tussen de onderzoekers en sociaal makelaars geformuleerd en luidt: Hoe gaan sociaal makelaars om met diversiteit gerelateerde spanningen in de wijk? Hier konden de volgende deelvragen van worden afgeleid 1. Wanneer is er volgens sociaal makelaars sprake van spanningen in de wijk? 2. Op grond waarvan worden deze spanningen (al dan niet) gerelateerd aan toenemende diversiteit? 3. Hoe worden deze spanningen door de sociaal makelaars beoordeeld? 4. Welke werkprincipes bieden houvast in de omgang met diversiteit gerelateerde spanningen?
Vanuit de literatuur is bekend dat kanker en met name ook de behandeling van kanker invloed hebben op het seksuele functioneren (Rice, 2000, Ananth et al., 2003, Hughes, 2008, Galbraith and Crighton, 2008, Mercadante et al., 2010, Flynn et al., 2011). Er is echter veel minder bekend over wat voor (Nederlandse) kankerpatiënten en hun partners de weerslag van deze invloed is op hun beleving van seksualiteit en intimiteit (Tan et al., 2002). Ook weten we onvoldoende of deze betrokkenen over seksualiteit en intimiteit zouden willen praten met gezondheidszorgprofessionals en zo ja, op wat voor manier deze communicatie dan bij voorkeur zou verlopen (Hordern and Street, 2007a). Van (Nederlandse) gezondheidszorgprofessionals in de oncologische en palliatieve zorg is onvoldoende bekend hoe zij hun rol zien wat betreft het bespreekbaar maken van en begeleiding bieden bij veranderingen met betrekking tot seksualiteit en intimiteit gedurende het traject dat mensen met kanker doorlopen (Hordern and Street, 2007c, Hordern and Street, 2007b)
MULTIFILE