De honingbij is bijna een landbouwhuisdier en heeft in Nederland weinig last van de afnemende biodiversiteit. De kasten van de honingbijen staan vaak bij land- en tuinbouwgewassen. Als de bloei van die gewassen stopt, gaan de honingbijen bij het zoeken naar voedsel de concurrentie aan met wilde bijen. Dat moet veranderen, vindt o.a. Arjan Strijkstra, lector Bijengezondheid, aan hogeschool Van Hall Larenstein.
LINK
De overgang van traditionele textiel naar biotextiel kan omschreven worden als een paradigmaverandering, in grote lijnen parallel aan de komst van biotechnologie. Dit wordt vaak geassocieerd met begrippen als creatieve destructie, waarbij nieuwe innovatieve industrieën de bestaande achterhaald doen raken. Maar biopolymeren zijn er altijd al geweest. Wat opvalt, is hier niet het radicale van de verandering, maar de mogelijkheid om nieuwe technologieën en materialen toe te passen en te reageren op vragen van de markt en mondiale omstandigheden. In dit rapport wordt een overzicht gegeven van het gebruik van de meest voorkomende biopolymeren in geotextieltoepassingen, dus toepassingen in bijvoorbeeld de weg- en waterbouw of in de agro-industrie. Biopolymeren worden als volgt gedefinieerd: ‘polymeren die worden geproduceerd uit natuurlijke hernieuwbare grondstoffen’. Dit zijn bijvoorbeeld: • Duurzame beschikbare (delen van) planten en dieren (ook aquatische biomassa). • Primaire residuen (bermgras, houtafval, ...). • Secundaire residuen (bietenpulp, bierborstel, ...). • Tertiaire residuen (dierlijk vet, GFT, ...). Biobased houdt in dat een polymeer uit natuurlijke, dierlijke of hernieuwbare grondstof bestaat. Dit geeft een grotere onafhankelijkheid van de klassieke grondstofproducenten, zoals de aardolie- en gasproducenten. Echter moet bedacht worden dat er weer een afhankelijkheid van andere grondstofproducenten kan ontstaan. Natuurlijke grondstoffen zijn de meest bekende. Er is bijvoorbeeld cellulose uit katoen, vlas van de vlasplant of brandnetelvezel van de brandnetel. Onder dierlijke grondstoffen verstaan we onder andere chitosan uit schaaldieren. Een hernieuwbare grondstof is bijvoorbeeld zetmeel/suiker voor PLA (polymelkzuur. Deze biopolymeren worden besproken om duidelijk te maken welke soorten wel of niet geschikt zijn voor verschillende toepassingen in geotextiel. Een verder onderscheid wordt wel gemaakt op basis hun ‘end of life’: biodegradeerbaar en composteerbaar. Een materiaal is biodegradeerbaar wanneer de afbraak het gevolg is van de actie van micro-organismen (zwammen, bacteriën), waardoor het materiaal uiteindelijk wordt omgezet in water, biomassa, CO2 en/of methaan, ongeacht de tijd die hiervoor nodig is. Composteerbaar wil zeggen dat stoffen worden afgebroken bij het composteren met een snelheid die vergelijkbaar is met die van andere bekende composteerbare materialen (bijvoorbeeld groenafval). Met andere woorden: een materiaal is composteerbaar wanneer het afbraakproces compatibel is met de omgevingsomstandigheden van een huishoudelijke of industriële composteerinstallatie, zoals temperatuur, vochtigheid en tijd. Hierbij dient te worden opgemerkt dat composteerbare materialen biodegradeerbaar zijn, maar niet alle biodegradeerbare materialen zijn composteerbaar. In de geotextiel bestaan twee grote verschillen in toepassingen. De permanente of houdbare toepassingen en de degradeerbare toepassingen. Oeverbescherming is een goed voorbeeld van een degradeerbaar product. Een nieuwe oever bestaat voor een groot deel uit los zand. Om ervoor te zorgen dat de oever door bijvoorbeeld erosie niet verdwijnt, worden er kokosmatten gebruikt voor versteviging. Op deze kokosmatten vormt zich op den duur een nieuw ecosysteem. De kokosmatten zullen dan na een aantal jaren composteren zonder vervuilende grondstoffen in de aarde achter te laten. Maar in bijvoorbeeld wegen of bij viaducten, wordt versteviging toegepast met als doel langdurig functiebehoud van het polymeer. In dit rapport is een tabel opgenomen met daarin de behandelde biopolymeren met de belangrijkste eigenschappen. Zo kan bijvoorbeeld een geotextiel producent de meest optimale keuze maken voor de grondstoffen voor haar producten. Ook is een figuur opgenomen, waarin een verzameling aan geotoepassingen en biopolymeren (met degradeerbaar/biobased labels) in een overzicht is gezet. Biopolymeren kunnen,
MULTIFILE
De wereldbevolking groeit van 7 miljard nu naar 9 miljard in 2040. De productiegroei van voedsel loopt hierop flink achter. Uit onderzoek van de FAO in 2011 komt naar voren dat wereldwijd elk jaar 1,3 miljard ton voedsel verloren gaat, ruim een derde van de voedselproductie. Binnen de EU gooien we 20% van het totaal voor de EU inwoners geproduceerde voedsel weg, inclusief het onvermijdbare verlies. Dat komt neer op 173 kg per EU inwoner per jaar. Ongeveer de helft daarvan wordt weggegooid in de productieketen tot en met de supermarkt. Agri-food reststromen zijn te vinden bij de voedselindustrie, boeren, veilingen, supermarkten etc. Die worden momenteel laagwaardig verwerkt in diervoeder, compost, potgrond, vergisting etc. Hoogwaardig verwerken gebeurt zelden, bv via de Voedselbank of de Verspillingsfabriek (soepen etc.). Dit project heeft primair als doel om reststromen vanuit de food industrie hoogwaardig te verwaarden, met 3D food printing als primaire technologie. 3D food printing is in 2006 ontstaan en sinds 2016 in een stroomversnelling gekomen. (Michelin) chefs, chocolatiers, patissiers, fooddesigners en catering hebben deze nieuwe techniek nu omarmd. Vanuit de voedselindustrie is er ook veel belangstelling, met name voor industriële toepassing en voorgevulde cartridges. Daarmee kan het Nespresso businessmodel voor een doorbraak in 3Dfoodprinting zorgen, een goedkope 3Dprinter voor consumenten waarbij verdiend wordt aan de cartridges. Belangrijk dus om toepassingen te vinden die de mogelijkheden van 3D food printing voor verwaarding van reststromen volop benutten.
De opkomst van True Pricing als een alternatieve benadering voor prijsstelling en kostenanalyse weerspiegelt de groeiende aandacht voor duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. True Pricing integreert externe kosten, zoals milieuvervuiling en sociale impact, voor een nauwkeuriger beeld van de totale kosten van producten en diensten. Traditionele economische modellen negeren vaak deze kosten, wat de impact van de keuzes van besluitvormers en consumenten beperkt. True Pricing stimuleert eerlijker en duurzamer economisch ondernemen, wat zowel voordelen oplevert voor het milieu en de samenleving als kansen biedt voor innovatie en verbeterde besluitvorming. Consumentengedrag begrijpen is cruciaal voor het succes van True Pricing. Factoren zoals acceptatie, prijsperceptie en gedragsverandering spelen hierbij een rol. Effectieve communicatie is essentieel om consumentenbewustzijn te vergroten en bereidheid om de echte kosten van producten te betalen te stimuleren. Dit KIEM-project draagt bij aan gedragsverandering en systeemverandering door met het COM-B gedragsmodel, consumentengedrag in reactie op communicatie over True Pricing te analyseren. Door consumenten daarbij aan te moedigen bewustere keuzes te maken, wordt de weg vrijgemaakt voor een algehele systeemverandering voor prijsstelling en kostenanalyse. De focus ligt op de voedselindustrie met expertise in True Price berekeningen en een dringende vraag naar effectieve communicatie. Om deze reden zijn True Price, Source Ops, en de HvA samengekomen om praktijkgericht onderzoek te doen naar consumentengedrag en communicatiestrategieën om de overgang naar True Pricing te binnen de catering te bevorderen. Hierbij beschikken deze praktijkpartners over specifieke expertise omtrent True Pricing, communicatiestrategieën, en catering. Het onderzoek richt zich op het in kaart brengen van externe kosten, het vertalen ervan naar consumenten via verschillende communicatiemiddelen- en content, en het testen van communicatie bij aankoop van voedsel. De centrale vraag is ‘welke communicatiemiddelen- en content motiveren consumenten om de True Price van voedsel te betalen en om duurzamere koopbeslissingen te nemen?’
In 2040 zal de wereld negen miljard mensen moeten voeden. Om deze mensen van gezond voedsel te blijven voorzien, zal de eiwitproductie flink moeten stijgen. De manier waarop eiwitten momenteel worden geproduceerd, legt een zware last op de beperkte middelen van de wereld. Overbevissing, het verbranden van het Amazonewoud voor landbouw en het transporteren van eiwitten over de hele wereld zijn acute en ernstige bedreigingen waarop een antwoord moet worden gevonden door innovaties in de productieketen. Eén van de innovaties is het gebruik van insecten als grondstof voor hoogwaardige voeders, voeding en meststoffen. Insecten kunnen worden gekweekt op plantaardige voedselresten en zijstromen uit de voedselindustrie en zijn daarmee in staat tot “upcycling”: het omzetten van laagwaardige (rest)producten in producten van hogere waarde. Insectenkweek stelt geen specifieke eisen aan de omgeving en kan daardoor nabij beschikbare organische reststromen plaatsvinden. Dit draagt verder bij aan een lage ecologische footprint. Protix is Nederlands’ marktleider in insectenkweek. Producten van Protix zijn eiwitmeel, lipiden en minimaal bewerkte insectenpreparaten voor diervoeders. In dit project van lectoraat Analysetechnieken in de Life Sciences (Avans Hogeschool), worden twee belangrijke vragen gelijktijdig onderzocht door een gedetailleerde moleculaire analyse van de inhoudsstoffen. We gebruiken hiervoor gecombineerde vloeistofchromatografie en massaspectrometrie (LCMS), samen met een functionele antioxidantassay. De eerste vraag betreft productieoptimalisatie: hoe ontwikkelen de gehaltes en samenstellingen van de waardevolle inhoudsstoffen eiwit en vetten zich in een larve tijdens de kweek? Door de samenstelling van deze inhoudsstoffen te volgen tijdens de larvale ontwikkeling, kan het optimale oogstmoment bepaald worden. Ten tweede worden zich ontwikkelende larven onderzocht op waardevolle inhoudsstoffen die tot nu toe onbekend zijn gebleven maar mogelijk tot nieuwe producten kunnen worden ontwikkeld. Hierbij kan gedacht worden aan (lipofiele) vitamines of immunomodulerende componenten.