Rond 40% van de mbo-studenten van niveau 4 kiest na diplomering voor doorstuderen in het hbo. Een overgang die voor menigeen problemen oplevert. Het percentage uitvallers in het eerste jaar is aanzienlijk. Hoe komt dat, waar liggen de struikelblokken en: wat te doen om die transitie soepeler te laten verlopen? Zijn mbo’ers wel ‘weerbaar en wendbaar’ genoeg voor het hbo?
DOCUMENT
Het Nieuwe Werken concept (HNW) kenmerkt zich onder andere door de grote mate van vrijheid voor medewerkers om tijd- en plaatsonafhankelijk te werken. Microsoft Nederland was in 2007 één van de eerste organisaties die dit concept vergaand doorvoerde. Zeven jaar na dato hebben wij onderzoek gedaan naar de mate waarin de vrijheid ten aanzien van werktijden het leef- en werkritme van de medewerkers heeft beïnvloed. Als eerste hebben we een klein kwantitatief onderzoek uitgevoerd om na te gaan in hoeverre medewerkers er nieuwe ritmes op nahielden. Daaruit bleek onder andere dat er op dit gebied geen grote veranderingen hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan hebben we interviews gehouden om te achterhalen welke motieven er spelen bij het vasthouden aan traditionele werktijden. Uit het onderzoek bleek dat medewerkers weliswaar zeer tevreden zijn met de geboden vrijheid, maar dat verbindende factoren als familie, klanten en collega’s belangrijke factoren zijn bij het handhaven van een traditioneel leef- en werkritme.
DOCUMENT
Na een beroerte moeten patiënten veel bewegingen opnieuw aanleren. Samen met de fysiotherapeut oefent de patiënt deze bewegingen tijdens de therapie. Voor een snelle en duurzame revalidatie is het van belang dat de patiënt die bewegingen ook thuis oefent. In het project ‘De kracht van het onbewuste leren 2.0’ van het lectoraat Voeding, Leefstijl en Bewegen van Zuyd Hogeschool is veel kennis opgedaan over de beste manier van leren. Patiënten en mantelzorgers hebben samen met studenten (fysiotherapie, logopedie en communication & multimediadesign), fysiotherapeuten, ergotherapeuten en onderzoekers kennis en ervaringen uit dit project vertaald naar laagdrempelig instructie- en voorbeeldmateriaal. Het resultaat is de flyer ‘Samen oefenen: tips en voorbeelden voor mantelzorgers en mensen na een beroerte’ met links naar vier korte, informatieve video’s over het leren van bewegingen.
DOCUMENT
De studies in dit proefschrift onderzochten cognitieve en emotionele factoren die een goede gewichtsuitkomst na bariatrische chirurgie bevorderen of belemmeren. Vrijwel alle variabelen, inclusief de psychologische, laten vóór operatie een veel slechtere toestand zien dan ná operatie. Dit wijst erop dat na bariatrische chirurgie niet alleen het gewicht en bijbehorende chronische ziekten verminderen, maar ook er ook een verbetering optreedt van het algemeen functioneren, de kwaliteit van leven en de cognities.Een uitgangspunt van dit proefschrift was dat handvatten om de gewichtsuitkomst van bariatrische chirurgie te verbeteren gevonden konden worden door het bestuderen van cognities en emotionele factoren die eetgedrag van de patiënten beïnvloeden. De psychologische aspecten, zelfregulatie cognities, uitkomstverwachtingen en tevredenheid met de operatie blijken echter geen voorspellers voor de korte en lange termijn gewichtsuitkomsten na bariatrische chirurgie, terwijl ze dat wel zijn bij patiënten met overgewicht en obesitas die een niet-operatieve behandeling ondergaan. De enige voorspeller voor meer gewichtsverlies op de lange termijn na bariatrische chirurgie is een lage mentale kwaliteit van leven. Patiënten met een lagere mentale kwaliteit van leven vóór operatie en één jaar na operatie (= korte termijn) hadden meer gewichtsverlies op de lange termijn. De eerste implicatie uit het onderzoek van dit proefschrift is dat algemene psychologische theorieën uit de Gezondheidspsychologie niet automatisch gelden voor patiënten bariatrische chirurgie. Morbide obese mensen die zich aanmelden voor bariatrische chirurgie en de operatie ondergaan, verschillen duidelijk van mensen met overgewicht die een niet-operatieve behandeling krijgen. Dat het gewichtsverlies na bariatrische chirurgie onafhankelijk is van preoperatieve zelfregulatie cognities, uitkomstverwachtingen en tevredenheid met de operatie, impliceert dat preoperatieve psychologische variabelen niet gebruikt kunnen worden als criterium om te voorspellen welke patiënten veel gewichtsverlies zullen bereiken dan wel aanvullende zorg, voorlichting of therapie nodig zullen hebben. De tweede implicatie is dat patiënten met een betere mentale kwaliteit van leven vóór en ná operatie het risico lopen minder gewichtsverlies op de lange termijn te bereiken. Het bariatrisch-chirurgisch team zou zich bewust moeten zijn dat het bereiken van gewichtsverlies en gewichtstabilisatie juist voor de patiënten met een betere mentale kwaliteit van leven wat moeilijker kan zijn en dat ook deze patiënten voldoende begeleiding en aandacht nodig hebben.
DOCUMENT
Vergelijking van de plaats die seksualiteit inneemt in het leven van jongeren voor en na de seksuele revolutie. Intergenerationeel vergelijkend onderzoek.
DOCUMENT
Deze studie kijkt naar de factoren die de intentie tot het doen van aangifte of melding na slachtofferschap van cybercrime verhogen en de motieven die daarmee samenhangen. In deze studie wordt gebruikgemaakt van een vragenlijst met daarin vignetten. De factoren die gemeten zijn in de vignetten zijn het type delict, de ernst van het delict, of er een relatie is tussen de dader en het slachtoffer en de mogelijkheden om aangifte te doen. Het blijkt onder meer dat het type en de ernst van het delict bepalende factoren zijn voor zowel meldings- als aangiftebereidheid van slachtofferschap na cybercrime. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/rutgerleukfeldt/
MULTIFILE
In de huidige gezondheidszorg ontvangen patiënten vaak zorg van verschillende zorgverleners, bijvoorbeeld de huisarts (eerstelijns zorg) en de specialist in het ziekenhuis (tweedelijns zorg). Wanneer een patiënt die geneesmiddelen gebruikt in het ziekenhuis opgenomen wordt, brengt dit vaak de betrokkenheid van verschillende voorschrijvers met zich mee. Na ontslag uit het ziekenhuis ontstaan hierdoor vaak zogenoemde geneesmiddelgerelateerde problemen. Informatie over het geneesmiddelengebruik van de patiënt wordt bij het ontslag uit het ziekenhuis namelijk vaak onvolledig overgedragen naar de eerstelijnszorgverleners. Daarnaast wordt de patiënt niet altijd goed geïnformeerd over de veranderingen van zijn geneesmiddelen, zoals bijvoorbeeld over aanpassingen in de dosering of nieuwe geneesmiddelen. De ontstane geneesmiddelgerelateerde problemen kunnen de patiëntveiligheid in gevaar brengen. Ze kunnen bijvoorbeeld resulteren in een ongeplande heropname in het ziekenhuis of andere gezondheidsschade voor de patiënt. Zo ervaart een op de vijf patiënten binnen drie weken na ontslag een bijwerking van een geneesmiddel. De focus van de studies beschreven in dit proefschrift ligt op de periode direct na het ontslag uit het ziekenhuis. We noemen dit de heropname in de eerste lijn. Patiënten, maar ook hun mantelzorgers, voelen zich vaak onvoorbereid voor de thuiskomst. Tijdens de ziekenhuisopname nemen de zorgverleners in het ziekenhuis de zorg voor de patiënt op zich. Het moment van ontslag betekent dat zij zelf de regie over hun gezondheid en geneesmiddelen weer moeten overnemen. Het is daarom van belang om kort na het ontslag uit het ziekenhuis het geneesmiddelengebruik met de patiënt te evalueren om onduidelijkheden over bijvoorbeeld hun nieuwe geneesmiddelenschema weg te nemen. Van oudsher hadden openbaar apothekers als hoofdtaak het bereiden en verstrekken van geneesmiddelen. Tegenwoordig zijn zij echter meer en meer betrokken bij het begeleiden van patiënten met betrekking tot hun geneesmiddelengebruik. Deze andere rol kan cruciaal zijn bij het garanderen van de medicatieveiligheid gedurende en na de overgang van het ziekenhuis naar huis. Daarom is het doel van dit proefschrift om de problemen die optreden bij de heropname in de eerste lijn te ontrafelen en om de rol van de openbaar apotheker hierin te onderzoeken.
LINK
In Nederland verleent ongeveer een derde van de volwassen bevolking onbetaalde zorg. Het verlenen van mantelzorg kan in normale tijden zeer belastend zijn, maar de impact van een volksgezondheidscrisis op mantelzorgers is grotendeels onbekend. Deze studie richt zich op de vraag hoe de belasting van mantelzorgers veranderde na de COVID-19 pandemie en welke kenmerken verband hielden met deze veranderingen. We gebruiken zelfgerapporteerde gegevens van een steekproef van 965 mantelzorgers uit Nederland na 3 maanden pandemie om te onderzoeken hoe de objectieve belasting (d.w.z. uren besteed aan mantelzorg) en de subjectieve belasting waren veranderd, en wat hun zorggerelateerde kwaliteit van leven (CarerQol) was. We vonden dat de subjectieve belasting gemiddeld licht was toegenomen (van 4,75 naar 5,04 op een schaal van 0-10). Uit onze analyse bleek echter dat sommige zorgverleners er meer last van hadden dan anderen. De zwaarst getroffen zorgverleners waren vrouwen, met een laag inkomen, een betere lichamelijke gezondheid, een verminderde psychische gezondheid, zorgtaken voor kinderen, een langere duur van de zorg en zorgverleners die zorgden voor iemand met een verminderde lichamelijke en psychische gezondheid. Gemiddeld bleef de tijd die aan zorg werd besteed gelijk (een mediaan van 15 uur per week), maar bepaalde groepen zorgverleners ervoeren wel een verandering, namelijk degenen die zorg verleenden aan mensen in een instelling en aan mensen met een betere psychologische gezondheid vóór de pandemie. Bovendien hadden zorgverleners die veranderingen in objectieve belasting ervoeren niet dezelfde kenmerken als degenen die veranderingen in ervaren belasting en kwaliteit van leven ervoeren. Dit laat zien dat de gevolgen van een volksgezondheidscrisis voor zorgverleners niet kunnen worden gevangen door alleen te kijken naar objectieve of subjectieve belastingsmaten of kwaliteit van leven. Beleid voor langdurige zorg dat erop gericht is zorgverleners te ondersteunen om vol te houden tijdens een toekomstige crisis, moet gericht zijn op zorgverleners met een verhoogd risico op subjectieve belasting en een lagere CarerQol, zoals vrouwen, mensen met een laag inkomen en mensen met zorgtaken. Dergelijk beleid moet er rekening mee houden dat een vermindering van de objectieve belasting niet noodzakelijk leidt tot een vermindering van de subjectieve belasting voor alle zorgverleners.
MULTIFILE
In Nederland worden steeds vaker onderwaterdrones ingezet voor aquatische monitoring van ecologie en waterkwaliteit. Het eerste grootschalige nationale onderzoek met aquatische drones werd in 2013 uitgevoerd in het kader van het programma ‘Collaboratorium Klimaat en Weer’ [1] naar de waterkwaliteit onder drijvende woningen door Tauw, DeltaSync en Deltares en de hogescholen van Rotterdam en Groningen, waaruit bleek dat de effecten op o.a. zuurstofgehalte klein waren en het goede ecologische vestigingsplaatsen (o.a. mosselen en schuilplaatsen zijn voor kleine vissen) [2]. Na dit onderzoek hebben twee betrokken lectoren in 2015 het bedrijf INovatieve DYnamische MOnitoring (INDYMO) opgericht om de toepassing van aquatische drones in waterbeheer verder te onderzoeken in nauwe samenwerking met diverse overheden en kennisinstituten. INDYMO verbindt onderzoek, ondernemerschap en onderwijs en heeft vestigingen in YES!Delft en de watercampus in Leeuwarden, die nauw samenwerken met o.a. TU Delft en de hogescholen Groningen, Rotterdam en hogeschool Van Hall Larenstein.
MULTIFILE
De dissertatie "Probing Futures, Acting Today" van Caroline Maessen onderzoekt hoe organisaties alternatieve toekomsten kunnen verbeelden om dagelijkse toekomstvormende praktijken te veranderen teneinde complexe maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. Organisaties hebben de neiging door lineair denken hun verbeeldingsvermogen te beperken tot conventionele toekomsten, wat effectieve reacties op problemen zoals klimaatverandering en sociale ongelijkheid belemmert. Het gevolg is dat na de zoveelste heisessie voor visieontwikkeling, er nog steeds niets fundamenteel verandert. Hoe de toekomst zich ontvouwt, tegen de achtergrond van maatschappelijke complexe problemen, gaat vaak voorbij onze collectieve verbeeldingskracht. Organisaties hebben moeite om zich te verbinden met onconventionele toekomsten en acties in het heden daarop af te stemmen. Voor betekenisvolle verandering moeten organisaties navigeren tussen de aantrekkingskracht van inspirerende onconventionele toekomsten en de behoefte aan stabiliteit en controle. Maessen heeft in twee (semi) publieke organisaties onderzocht waarom dit zo lastig is en hoe organisaties daarin ondersteund kunnen worden.
DOCUMENT