In dit artikel wordt betoogd dat psychologische tests een waardevolle rol kunnen spelen bij LOB (Loopbaanoriëntatie en -begeleiding). Als zij niet op een juiste manier worden gebruikt, kunnen ze echter schadelijk zijn. De voorwaarden worden in kaart gebracht waaraan testgebruik in het onderwijs moet voldoen.
DOCUMENT
Keynote presentatie tijdens het HRM Praktijk Onderzoek Congres 14 november. Over het thema: 'De veranderende waarde(n) van werk: gevolgen voor HRMTrends in werk. Werk is veranderd en verandert nog steeds. Banen waar we 10 jaar geleden nog nooit van gehoord hadden, worden nu veelvuldig gevraagd, maar kunnen ook weer verdwijnen. De situatie op de werkvloer is niet meer te vergelijken met die van enkele decennia geleden. Er is veel meer variatie: meer vrouwen, allochtonen en parttimers, om maar eens wat te noemen. Organisaties werken tijdelijk samen aan projecten en hun medewerkers dus ook. Functies veranderen voortdurend. Hoe spelen organisatie in het algemeen en HRM in het bijzonder hier op in? Hoe bereid je medewerkers adequaat voor op voortdurende verandering? Welke consequenties hebben al die veranderingen voor het HRM beleid in organisaties?
DOCUMENT
OBJECTIVE: To determine whether the development of sucking patterns in small-for-gestational age (SGA) preterm infants differs from appropriate-for-gestational age (AGA) preterm infants.STUDY DESIGN: We assessed sucking patterns in 15 SGA and 34 AGA preterms (gestational age<or=36 weeks) longitudinally from 34 to 50 weeks postmenstrual age (PMA) using the Neonatal Oral-Motor Assessment Scale (NOMAS). At each measurement, we scored sucking as normal, dysfunctional, or disorganized. We examined the development of their sucking patterns in relation to clinical characteristics.RESULTS: SGA preterms developed a normal sucking pattern later than did AGA preterms (median, 50 versus 44 weeks PMA, P=.002). At term-equivalent age, none of the SGA and 38% of the AGA preterms showed normal sucking (P<.05); at 48 to 50 weeks PMA this was 54% and 81%, respectively (P=.064). Abnormal sucking including "incoordination" and dysfunctional sucking were more prevalent in SGA preterms than in AGA preterms (median, 11% versus 0% per infant, P<.05). A higher gestational age and z-score for birth weight were predictive of normal sucking at 50 weeks PMA.CONCLUSIONS: SGA preterms developed a normal sucking pattern later than AGA preterms. Many AGA preterms also developed a normal mature sucking pattern only after they had reached term age.
DOCUMENT
Volgens de literatuur zijn zowel fysieke synchrone als online asynchrone participatie van groot belang voor prestaties in blended leeromgevingen. De combinatie zou kunnen leiden tot meer diepgaande interactie tijdens colleges. Tot nu toe werd echter vooral gekeken naar de effecten van individuele participatie van voltijdstudenten. In deze studie onderzochten we de rol van fysieke en online participatie van 821 deeltijd en voltijdstudenten die in 32 verschillende klassen deelnamen aan dezelfde blended leeromgeving. We onderzochten hierbij niet alleen de voorspellende waarde van individuele participatie maar testen met multilevel modellen ook de invloed van gemiddelde fysieke en online participatie van de groep. Uit de analyses komt naar voren dat fysieke participatie alleen bij voltijdstudenten testuitslagen significant voorspelt. Online participatie is bij zowel voltijd- als deeltijdstudenten een significante voorspeller van het cijfer en de slaagkans. De combinatie van online en fysieke participatie leverde geen aanvullende meerwaarde op. Gemiddelde fysieke en onlineparticipatie in de klas waren, verrassend genoeg, significante negatieve voorspellers van toetsuitslagen. Studenten scoorden hoger en slaagden vaker wanneer hun klasgenoten gemiddeld minder participeerden. Vervolgonderzoek zou verder uit kunnen wijzen of studenten die vaak aanwezig zijn in klassen met lage aanwezigheid het beter doen door meer begeleiding of dat docenten participatie al dan niet bewust meewegen bij de beoordeling van studenten.
DOCUMENT
Hoger onderwijsinstellingen investeren vaak fors in studentenmobiliteit en andere internationaliseringsactiviteiten die de ontwikkeling van interculturele competenties bij studenten moeten bevorderen. De verwachte meerwaarde van zulke projecten wordt vooral uitgedrukt in termen van carrièreperspectief, waarin interculturele competenties een centrale component vormen. Wat in veel internationaliseringsprojecten echter niet gebeurt, is nagaan in welke mate deze projecten ook echt het gewenste effect opleveren op de houding en het gedrag van de studenten. Vooral internationaliseringservaringen in verre bestemmingen vergen een substantiële investering van student en instelling, terwijl niet helemaal duidelijk is of studenten hierdoor ook daadwerkelijk intercultureel competenter worden. Mede om het leerrendement van internationalisering beter in kaart te brengen, is binnen Zuyd Hogeschool de Global Mind Monitor ontwikkeld, een kwantitatief meetinstrument dat zowel de effecten van internationalisering in eigen land als over de grenzen kan meten. In dit artikel gebruiken we recente data (2015-2016) van een eerste longitudinale pilot study bij 320 studenten met dit meetinstrument. Op basis van t-toetsen en meervoudige regressieanalyses onderzoeken we met name het belang van culturele afstand tot het gastland voor de ontwikkeling van interculturele competenties bij studenten. De analytische modellen bevestigen onze verwachting: hoe groter de culturele afstand tussen het thuisland en het gastland, hoe sterker het leereffect. Deze resultaten kunnen nuttige inzichten opleveren voor de verdere ontwikkeling van in internationalisering, zowel over de grens als ‘at home’.
DOCUMENT
Falls are common after stroke. This article presents a literature review of the incidence and risk factors of falls and the consequences for professionals working with stroke patients. It is important to consider the specific problems after stroke. Depression and cognitive impairments were found to be risk factors for fall incidents after stroke. In the relevant literature many different risk factors and circumstances are described. When patients move from bed to chair, walk to the bathroom and the first few days after the patient is discharged to another setting, - all these circumstances showed high percentages of falling. A fall during hospital stay is a significant risk factor for future fall incidents. A reliable index to measure the fall risk is not (yet) available. But scores on the Barthel Index and the Timed-Up-and-Go test can be used as fall risk indicators. Fear of falling is an important complication after a fall and therefore it is recommended prior to discharge to inquire about the patients self efficacy in maintaining balance. Few intervention studies use the number of falls as an outcome measure. Exercising balance following a mass training protocol seems to diminish the risk of falling.
DOCUMENT
Het project Flexibele Toelating Fontys (FTF) beoogt flexibilisering van de toelating tot het hbo. Middels flexibilisering van de toelating tot het hbo kan het tekort aan kenniswerkers worden aangepakt en het verlies aan human capital worden bestreden. In het kader van het FTF-project is een instrumentarium ontwikkeld gericht op het in kaart brengen van elders en eerder verworven competenties (evc's) dat als doel heeft potentiële studenten die niet beschikken over de thans geldende wettelijke vooropleidingseisen om te mogen worden toegelaten, voor een HBO-opleiding te testen. Kandidaten die voor het FTF-project in aanmerking willen komen, zijn personen die ouder zijn dan 16 jaar en jonger dan 21 jaar en die niet aan de wettelijk vereiste vooropleidingseisen voldoen. De kandidaat beschikt wel over voldoende elders en eerder verworven competenties om succesvol een hbo-studie te volgen. Om toegelaten te worden tot de beoogde hbo-opleiding moeten de kandidaten het FTF-traject, dat uit twee delen bestaat, succesvol doorlopen. Het eerste deel is de Fontys Toelatingstest (FTT) en het tweede deel is het Fontys Toelatings Assessment (FTA). Door middel van de toelatingsprocedure toont de kandidaat aan dat hij voldoet aan een niveau van hbo-begincompetenties dat ten minste gelijkwaardig is aan de wettelijke vooropleidingseisen. In het experiment zijn in 2004 t/m 2006 in totaal 182 studenten toegelaten. De studieresultaten in het eerste studiejaar van deze groep zijn vergeleken met de studieresultaten van een referentiegroep en het cohort. Daarbij bleek dat de toegelaten kandidaten ten minste even goede studieresultaten behaalden wat tot de conclusie leidde dat ze over een ten minste gelijkwaardig instroomniveau beschikten.
DOCUMENT
Bij het ontwerpen en inrichten van ICT-architectuur worden beslissingen genomen die als vanzelfsprekend worden gezien, maar die wel degelijk een keuze inhouden en ethisch relevant zijn. Anke van Gorp pleit ervoor dat ICT-architecten deze keuzes ter discussie durven te stellen.
LINK
Er zijn verrassend weinig studies uitgevoerd naar de verschillen in kenmerken tussen starters en overnemers. Internationaal onderzoek wijst uit dat starters de concurrentiekracht van het bedrijfsleven versterken, maar dat zij op lange termijn een negatief effect hebben op de werkgelegenheid. Het zijn vooral de overnemers die een hoge overlevingskans hebben, bijdragen aan innovaties, omzetgroei en de werkgelegenheid.
DOCUMENT
Korte interviews met deskundigen over de kracht van simulaties en gaming voor openbaar bestuur en gemeentelijk beleid. Voorwoord van Annemarie Jorritsma, voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
DOCUMENT