De afgelopen jaren richt terrorismebestrijding zich meer op het anticiperen op de dreiging die ervan uitgaat. Vroegsignalering van afwijkend gedrag onder jongeren is daarom een belangrijk onderdeel van de aanpak geworden. Eerstelijns professionals die in de haarvaten van de samenleving hun werk doen, worden aangespoord om radicaliseringsprocessen naar gewelddadig gedrag in een vroeg stadium te signaleren. Een rol die ook is toegewezen aan de wijkagent. Tot op heden is echter weinig bekend over hoe lokale politieagenten deze taak naar eigen inzicht oppakken. Ook verschenen in de Sdu uitgave Het tijdschrift voor de Politie 2020(3), 32-35.
LINK
De reclassering voert haar werk uit in een maatschappij die in toenemende mate vraagt om inzicht in effectiviteit van beleid en de daarbij horende kosten en opbrengsten van publieke investeringen. Daarbij gaat het niet alleen om de directe effecten van het werk, maar ook om hoe deze zich vertalen naar baten voor de maatschappij. Het doel van het onderzoek binnen de onderzoekslijn Waarde van Reclasseren binnen het lectoraat Modelleren van Maatschappelijke Impact bij Saxion is om de maatschappelijke kosten en baten van reclasseren in Nederland in kaart te brengen. Dit wordt gedaan door het maken van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). In dit rapport stellen we hiervoor een eerste raming op. Deze raming wordt momenteel verder uitgewerkt binnen de onderzoekslijn Waarde van Reclasseren van het lectoraat. Het raamwerk van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) vormt het uitgangspunt van dit onderzoek. Hierbij is het nodig dat we in kaart brengen wat (1) de werkzaamheden van de reclassering zijn, (2) de directe effecten hiervan op reclassenten en hun omgeving, (vermeden) slachtoffers en hun omgeving en (3) hoe deze zich vertalen naar baten voor de maatschappij.
MULTIFILE
Het doel van dit onderzoek is om na te gaan of tweejarige kinderen met spraak- en taalproblemen door vroege opsporing en gevolgde zorgtrajecten vooruitgaan in hun ontwikkeling, wat ervaringen van ouders zijn, of de geadviseerde zorg wordt opgevolgd (bereik)s en welke kosten de verschillende zorgtrajecten met zich mee brengen.
De idiopathische klompvoet is een aangeboren orthopedische aandoening waarvan de behandeling de laatste jaren sterk is gewijzigd. Bij een klompvoet is er sprake van een combinatie van vier kenmerken: adductie van de voet, equinus (spitsstand), cavus (holvoet) en varus (achtervoet wijst naar binnen) (Ponseti, 2008). Niet behandelde klompvoeten leiden tot ernstige deformiteiten, functionele beperkingen en pijn (Gray et al., 2014). De Ponseti methode is de vastgestelde behandeling voor idiopathische klompvoeten, in het eerste levensjaar van de patiënt spelen de kinderfysiotherapeut en orthopedisch schoentechnoloog nog geen rol (Besselaar et al., 2017; NOV, 2014). Bij oudere patiënten en relapse klompvoeten zou de kinderfysiotherapeut en de orthopedisch schoentechnoloog echter een belangrijke rol kunnen spelen bij de vervolgbehandeling en revalidatie na een eventuele operatie. Om dit mogelijk te maken is een vroegtijdige detectie van de relapse klompvoet van cruciaal belang. Door in een vroeg stadium problemen op te sporen is de kans groter dat hier met een niet-operatieve behandeling (bijvoorbeeld gipsen, fysiotherapie) succes behaald kan worden. Drie dimensionele gangbeeldanalyses (3DGA) lijken uitermate geschikt om functionele problemen rondom de klompvoet vroegtijdig op te sporen. Binnen de RAAK Publiek subsidie hebben we uitgebreide 3D gangbeeld analyses, druk- en echometingen uitgevoerd bij 20 klompvoet patiënten, 13 relapse en 17 gezonde controle kinderen. In vergelijking met gezonde controle kinderen en klompvoet patiënten zonder relapse, zagen wij bij patiënten met een relapse een verminderde dorsiflexie van de achtervoet en een hogere adductie van de voorvoet. Deze informatie is van belang voor het inzetten van verdere (fysiotherapeutische) behandeling en kan in de toekomst hopelijk een rol spelen bij het eerder identificeren van relapse klompvoeten.
De idiopathische klompvoet is een belangrijke aangeboren orthopedische aandoening waarvan de behandeling de laatste jaren sterk is gewijzigd. Bij een klompvoet is er sprake van een combinatie van vier kenmerken: adductie van de voet, equinus (spitsstand), cavus (holvoet) en varus (achtervoet wijst naar binnen) (Ponseti, 2008). De precieze incidentie van klompvoeten in Nederland is nog niet bekend omwille van het ontbreken van een landelijk registratiesysteem, maar waarschijnlijk worden er jaarlijks tussen de 150 en 250 kinderen per jaar met één of twee klompvoeten geboren worden (Kamp et al., in prep; Wallander et al., 2006). Niet behandelde klompvoeten leiden tot ernstige deformiteiten, functionele beperkingen en pijn (Gray et al., 2014). Op basis van de beschikbare literatuur en consensus binnen de werkgroep voor de Richtlijn primaire idiopathische klompvoet (NOV, 2014) is de Ponseti methode de vastgestelde behandeling voor idiopathische klompvoeten (Besselaar et al., submitted; NOV, 2014). Ook vermeld deze richtlijn dat er op dit moment bij de primaire behandeling van de klompvoet in het eerste levensjaar van de patiënt geen rol voor de kinderfysiotherapie of de orthopedische schoentechnoloog is, omdat wetenschappelijk bewijs daarvoor ontbreekt. Bij oudere patiënten en relapse klompvoeten zou de kinderfysiotherapeut en de orthopedische schoentechnoloog echter een belangrijke rol kunnen spelen bij de vervolgbehandeling en revalidatie na een eventuele operatie. Om dit mogelijk te maken is een vroegtijdige detectie van de relapse klompvoet van cruciaal belang. Door in een vroeg stadium problemen op te sporen is de kans groter dat hier met een niet-operatieve behandeling (bijvoorbeeld gipsen, fysiotherapie) succes behaald kan worden. Drie dimensionele gangbeeldanalyses lijken uitermate geschikt om functionele problemen rondom de klompvoet vroegtijdig op te sporen. Deze studie zal met behulp van uitgebreide gangbeeldanalyses enerzijds een beter inzicht geven in de factoren die gelinkt zijn met relapse klompvoet als ook een vroegtijdige detectie van die relapse mogelijk maken.
Huisartsen, fysiotherapeuten en medisch specialisten zien veel patiënten (30-60%) waarbij na adequaat medisch onderzoek de klachten niet door een somatische ziekte verklaard kunnen worden. Dit worden dan ook wel somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK) genoemd. SOLK heeft in veel gevallen een langdurig beloop, veel patiënten functioneren niet meer op het niveau dat ze willen en de kwaliteit van leven is sterk verminderd. Naast de ingrijpende gevolgen voor de patiënt, vormt de ziektelast door SOLK ook een groot probleem voor zorgprofessionals en de maatschappij. Patiënten ondergaan vaak vele medische onderzoeken en bezoeken bij verschillende zorgverleners, zonder dat dit hun gezondheid ten goede komt. Het duurt gemiddeld langer dan 2 jaar voordat de ?diagnose? SOLK gesteld wordt en uit onderzoek blijkt dat 30% van de patiënten langdurig klachten houdt. Zowel vanuit zorgprofessionals en maatschappelijk oogpunt is er dan ook sterke behoefte aan vroegtijdige identificatie en geïndiceerde preventie om langdurige SOLK te voorkomen. Huisartsen, fysiotherapeuten, psychologen en praktijkondersteuners GGZ van de Julius Gezondheidscentra (LRJG), UMC Utrecht en het Antonius Ziekenhuis constateerden medio 2012 dat het zorgaanbod voor patiënten met onverklaarde klachten in de eerstelijns gezondheidszorg suboptimaal is. Naar aanleiding hiervan is een vroegopsporingsmethode ontwikkeld waarmee mensen met preSOLK vroegtijdig geïdentificeerd kunnen worden, zodat deze mensen een geïndiceerd preventieprogramma aangeboden kan worden om langdurige SOLK te voorkomen. Om vervolgens hoog risico patiënten adequaat te kunnen behandelen is door de consortiumpartners een preventieprogramma ontwikkeld, genaamd het PARASOL programma. Het PARASOL programma is een geïndiceerd eerstelijns preventieprogramma, waarin de fysiotherapeut en POH-GGZ een geïntegreerd zorgprogramma aanbieden. Of een dergelijk geïndiceerd eerstelijns preventieprogramma effectief is en de kwaliteit van leven van patiënten met preSOLK verbeterd is echter tot op heden onbekend. Om de zorg doelmatig te maken en zelfmanagement te stimuleren wil het consortium het PARASOL programma in dit RAAK-Publiek project als ?blended? interventie aanbieden en in een cluster-gerandomiseerde trial de effectiviteit evalueren aan de hand van kwaliteit van leven, zorggebruik en kosteneffectiviteit. Ook wil het consortium meer inzicht krijgen in de bruikbaarheid van het online gedeelte van het PARASOL programma vanuit het perspectief van patiënt en zorgverlener.