Als we het echt willen, dan zouden we een voorbeeld aan de ontwikkeling van aardgas in Nederland moeten nemen. Vergeet dan die malle marktwerking! Kies voor landelijke regie, met integrale afweging, heldere besluitvorming en lokale uitvoering. Laten we dan werk gaan maken van kostenreductie. En laten we voor geothermie een "kleine-velden-beleid" introduceren, waardoor die techniek en tegen aantrekkelijk voorwaarden, waaronder een minimum afnamegarantie, tot grote bloei kan komen.
DOCUMENT
In dit artikel wordt kort ingegaan op de Warmtewet 2014 en uitgebreider ingegaan op de herziening van 2018 en de toekomstige wijzigingen in het kader van de energietransitie. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de verplichtingen voor lokale overheden die voortvloeien uit deze Warmtewet en wordt bekeken welke rol lokale overheden gaan innemen in de transitie naar warmtenetwerken. Omdat er tevens diverse verplichtingen – die betrekking hebben op de warmtevoorziening – voortvloeien uit het Klimaatakkoord, de regionale energiestrategieën en de Omgevingswet, worden deze ook meegenomen in het overzicht. Gebleken is dat het nog niet altijd helder is wat de wetgever bedoelt.
LINK
In veel onderzoeken naar en aanpakken in de energietransitie in Nederland, met name die waar bewonersinitiatieven een rol spelen, wordt vertrouwen als een belangrijke factor beschreven. In dit onderzoek wordt onderzocht welke bronnen van vertrouwen een rol spelen bij (de ontwikkeling) van lokale energie-initiatieven en hoe zich dat verhoudt tot de ontwikkeling van de technologie. Drie casussen (Terheijden (Traais Energie Collectief) en Den Haag, Vruchtenbuurt (Cooperatie Duurzame Vruchtenbuurt en Sterk op Stroom) zijn geanalyseerd op basis van de ANT-fasering: problematazation, interessement, enrollment en mobilization. Het is gebleken dat verschillende bronnen van vertrouwen en aspecten van techniek niet afhankelijk zijn van de fase in de netwerkontwikkeling maar als een constante in de drie geanalyseerde initiatieven zichtbaar zijn, het gaat om: • Mensen als bron van vertrouwen (Persoonlijke eigenschappen, Gedrag, Gedeelde normen en waarden/wereldbeeld) • Organisaties als bron van vertrouwen (Regels, Organisatie-Gedrag) • Het technische aspect learning to rethink: o Co-evolution o Discontinuous change o Multi-actor approach o Degree of organization o Long term view Bij de start van alle drie de initiatieven was er sprake van aansluiting zoeken bij bestaand vertrouwen in de lokale situatie. Dit is de basis van alle netwerkontwikkeling. Het succes van deze drie initiatieven zit juist in het verbinden van de bronnen van vertrouwen in mensen (hun persoonlijke eigenschappen, gedrag en wereldbeeld) en in de organisatie (organisatiegedrag) van het lokale energie-initiatief. Daarnaast is de vraag welke rol technologie speelt in relatie tot vertrouwen in de ontwikkeling van lokale energie initiatieven. Juist omdat het hierbij om de ontwikkeling van de energie initiatieven gaat en omdat hierbij sprake is van netwerkontwikkeling is gekozen voor ANT. Dit biedt de mogelijkheid om technologie als actor mee te nemen in de analyse van de ontwikkeling van het (energie initiatief) netwerk. Belangrijke vragen hierbij zijn; welke mogelijkheden van non human actoren worden toegepast en welke randvoorwaarden horen daarbij, bijvoorbeeld in de vorm van vereiste gedragsverandering van human actoren. Het uitgangspunt in deze studie is de transitie van fossiele naar hernieuwbare energie. Fossiele energie heeft een grote energie dichtheid en leent zich daarom goed voor actoren in de vorm van bulk technologieën, bijvoorbeeld in centraal opgestelde energiecentrales. Energieopwekking geconcentreerd en op afstand werkt vervreemdend en past niet meer goed in de huidige maatschappij (afnemend vertrouwen). Hernieuwbare energie kan ook in bulk-vorm worden toegepast, bijvoorbeeld in centraal opgestelde concentrated solar power plants op plaatsen met grote zonintensiteit. Hernieuwbare energie wordt echter vooral geassocieerd met decentrale opwekking. De decentrale energie opwekeenheden kunnen in modulaire systemen worden samengevoegd, en daar hangen specifieke voordelen aan voor end-users: de gemakkelijke toegankelijkheid en het beschikbare end-use potential. Dit vereist natuurlijk wel dat in het netwerk een geïntegreerd modulaire systeem wordt ontwikkeld. Dit kan alleen in een collectief, waardoor de human actors gedwongen worden samen te werken. Drie belangrijke processen hierbij zijn: formation of technical identity, configurational work en community building. Deze drie processen spelen een rol in de verschillende fasen van de netwerkontwikkeling. Daarnaast kunnen de genoemde technische learning to rethink aspecten over het geheel van de netwerkontwikkeling worden onderscheiden. In alle drie de bestudeerde casussen gaat het om decentrale modulaire energie systemen waarbij de toegankelijkheid is geborgd, maar waarbij het end-use potential alleen bij SoS centraal staat. Het geheel overziend leidt tot de conclusie dat technologie in collectieve vorm human actors dwingt tot samenwerking en dat daarbij vertrouwen tussen de actoren voorwaardelijk is. In alle drie de bestudeerde casussen wordt dit onderkend; het samenwerkingsproces wordt centraal gesteld en alle actoren worden betrokken (“iedereen doet mee”). Het feit dat het end-use potential bij Terheijden en Warm in de wijk nu niet centraal staat kan op termijn negatief uitpakken voor het vertrouwen, vooral als blijkt dat het achteraf niet gemakkelijk te realiseren is (lock in). In het algemeen kan over techniek nog het volgende worden gezegd. De geschiedenis heeft geleerd hoe human actors effectief om kunnen gaan met de actor techniek. Een belangrijke activiteit daarbij is ordening/structuur aanbrengen, en dit kan in verband worden gezien met organisaties als bron van vertrouwen (regels en organisatie-gedrag). In systeemkundige termen gaat het om; grenzen stellen, afbakenen, denken in materie-, energie- en informatiestromen, onderscheiden van functionaliteiten, input, output, opslag, omzetten, verbinden en regelen/besturen. In alle drie de bestudeerde casussen wordt deze ordening zorgvuldig toegepast, wordt informatie hierover gedeeld met alle actoren en worden alle actoren voldoende betrokken bij de besluitvorming. Dit draagt het bij aan vertrouwen bij alle actoren. Nog één keer terug naar het begrip “ontwikkeling”: De drie bestudeerde casussen hebben een unieke dynamiek en horizon, dit wordt vooral door de aard van de techniek beïnvloed. Sos loopt ver vooruit op de huidige stand van de techniek (en regelgeving) en is vooral een ICT-technische uitdaging, Terheijden en Warm in de wijk lopen in de pas met de techniek, maar moeten met de schop in de grond in een bestaande situatie. De manier waarop de drie organisaties bijbehorende problemen onderkennen en hiermee omgaan is een voorbeeld van organisaties als bronnen van vertrouwen. In de conclusie zijn de drie casussen als praktijkvoorbeelden beschreven. In Terheijden gaat het over de ontwikkeling van een warmtenetwerk voor het gehele dorp. Het wordt gebaseerd op hernieuwbare bronnen in de directe omgeving. Voor de initiatiefnemers en de bewoners is het belangrijk om “het zelf te gaan doen”. In Warm in de wijk gaat het ook over de ontwikkeling van een warmtenet, maar in dit geval in een woonwijk in Den Haag. Leidend hier is het uitgangspunt van een “open warmtenet”. Er moet een scheiding worden aangebracht tussen netwerk en warmtebronnen. Bij SoS gaat het over de toekomst van ons elektriciteit systeem. Er is nog een lange weg te gaan, maar uiteindelijk moet dit resulteren in een “goed werkend democratisch energisysteem”. Deze drie voorbeelden kunnen andere energie initiatieven inspiratie bieden omdat het beschrijvingen zijn van de ontwikkeling gericht op vertrouwen in relatie tot de gekozen technologie.
DOCUMENT
Het beroepsonderwijs moet vernieuwend en op de toekomst gericht worden, aldus stelde de Stuurgroep Impuls Beroepsonderwijs en Scholing recent.
DOCUMENT
Met de leden van de kenniskring (van het lectoraat) hebben we het afgelopen jaar onderzoek uitgevoerd naar intern ondernemerschap of, anders gezegd, intrapreneurship. Bijgaande bundel is een weerslag van onze zoektocht.
DOCUMENT
In het mbo zijn teams de eenheden waar het om draait. Zij zijn verantwoordelijk voor kwaliteit en innovatie. Kwaliteit, ook in innovaties, is echter steeds moeilijker vast te pakken. Het werk wordt complexer en onzekerder, ook omdat het werkveld waartoe opgeleid wordt, verandert. Teamwork is nodig omdat het werk simpelweg niet alleen gedaan kan worden; je kunt niet meer alleen overzien wat goed is en wat het goede is om te doen. Tel daarbij op dat veel partijen een beeld hebben bij die kwaliteit - ouders, studenten, overheden, inspectie, de school, en natuurlijk collega’s -, dan stijgt de complexiteit en is wat goed is om te doen nog lastiger te bepalen. Het werken in teams is daarbij in zichzelf ook uitdagend. Samenwerken, samen een beeld hebben van de opdracht, samen een ambitie hebben: zaken die niet vanzelf gaan, maar die wel nodig zijn als we ervan uit gaan dat professionals goed werk willen leveren; wij doen dat. Als team werken aan complexe opdrachten vraagt leren: het niet-weten in die complexiteit aangaan. Het vraagt vanzelfsprekend ook dat het team resultaat boekt. In dit leren en realiseren is het hebben van een gedeelde set aan normen van belang: die geeft richting aan gezamenlijk handelen en houvast voor gezamenlijke reflectie. Want geen reflectie zonder norm en geen betekenisvolle actie zonder reflectie. We weten echter dat het samen komen tot een set aan normen, een professioneel frame zoals wij dat noemen, niet eenvoudig is, juist vanwege die complexiteit en vanwege de uitdagingen van teamwerk. De vraag die daarom in dit door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) gesubsidieerde onderzoek centraal staat, luidt: hoe kan een team samen bepalen wat goed werk is in de klus die voorligt? De formulering als onze hoofdvraag is: ‘Op welke wijze kunnen teams in het mbo leren een professioneel frame te vormen zodat dit leidt tot een grotere effectiviteit van het team en wat zijn daarbij de randvoorwaarden?’. We hebben deze vraag onderzocht samen met zeven teams die één tot anderhalf schooljaar aan de slag zijn geweest met hun eigen opdracht. We hebben ze in die tijd in gemiddeld vijf à zes bijeenkomsten ondersteund. Omdat we ook wilden leren hoe we het teamleren het beste konden ondersteunen, zijn de teams in twee rondes gestart. Het belangrijkste inzicht is dat het waarderen en benutten van eerdere ervaringen nodig is in het samen bepalen van goed werk. Wat kom je in de nieuwe complexe opdracht tegen waar je al eerder ervaring in hebt opgedaan? In de ervaringen start het met elkaar zoeken naar: dit vinden wij goed werk.
MULTIFILE