In deze oratie wordt ingegaan op de problemen en paradoxen bij de versterking van de positie van wetenschap en techniek in het basisonderwijs. Waarom is het belangrijk dat (alle) kinderen hiermee in aanraking komen? Welke invulling moet wetenschap en techniek krijgen willen we kinderen effectief 'oriënteren op de wereld', het centrale kerndoel in dit domein? Kunnen we leerkrachten hiertoe in staat stellen? Het basisonderwijs is niet gediend met de associatie van wetenschap en techniek met 'moeilijk, vies, gevaarlijk'. Daarom wordt vaak benadrukt dat wetenschap en techniek 'leuk' is. Maar: dit kan leiden tot een verwaarlozing van het leren. We willen leraren die een onderzoekende houding bij leerlingen kunnen stimuleren en ontwikkelen. Maar: op school domineren instruerende didactiek en kant en klare werkbladen. We willen leraren die niet terugschrikken voor een domein van enorme omvang en die zich willen blijven verdiepen. Maar: de pabo trekt overwegend studenten met talenten die niet op het cognitieve vlak liggen. We willen dat scholen meer tijd besteden aan wetenschap en techniek. Maar: de politiek fixeert zich eenzijdig op rekenen en taal, en er zijn geen standaarden voor wetenschap en techniek. In de oratie worden oplossingsrichtingen verkend, evenals de mogelijkheden die praktijk te veranderen. Daarbij gaat het om het versterken van kennisbasis en zelfvertrouwen van leraren en pabostudenten, uitwerking van de didactiek van onderzoekend en ontwerpend leren, curriculumontwikkeling voor de pabo en versterking van de samenwerking met scholen, ook via het concept 'opleiden in de school'. Integratie speelt een sleutelrol. Kunnen we wetenschap en techniek niet beter als opwaartse kracht voor al het onderwijs van de basisschool positioneren in plaats van als het zoveelste vakje?
Waarom groene waterzuivering, en welke plaats neemt groene waterzuivering in de waterketen in? Verder is de vraag belangrijk wanneer we voor technische en wanneer we voor groene waterzuivering kiezen. In hoofdstuk 1 zal dit besproken worden. In hoofdstuk 2 zetten we een aantal aspecten van waterzuivering op een rij, en bespreken we hoe groene resp. technische waterzuivering hierop scoren. Om de plaats van groene waterzuivering in de tijd aan te geven, schetsen we in hoofdstuk 3 een korte geschiedenis van de waterzuivering en geven we de ontwikkelingen daarin aan. In hoofdstuk 4 volgen de aspecten en doelen van groene waterzuivering. We laten andere technieken buiten beschouwing, zoals membraanfiltratie, chemische technieken enz. Nadrukkelijk krijgt hier beleving en biodiversiteit een plaats. Het beleid en wet- en de regelgeving worden hier ook behandeld. Van belang is de probleemanalyse van (afval)waterstromen en stoffen helder te hebben. Dan weten we van welk systeem we gebruik moeten maken. Dit komt in hoofdstuk 5 aan de orde. In hoofdstuk 6 worden de systemen van groene waterzuivering uitgelegd. Gestart wordt met een matrix waarin per systeem duidelijk wordt voor welke afvalstromen dit geschikt is. Van elk systeem worden de volgende aspecten beschreven: - technische beschrijving + foto + doorsnede; - zuiveringsrendementen per stof; - dimensionering (min./max. omvang); - toepassingsgebied; - beheer; - aanleg- en beheerkosten; - bijdrage biodiversiteit/beleving; - aandachtspunten/randvoorwaarden voor het ontwerp, waarin beheer en kosten een rol spelen. In hoofdstuk 7 komt de monitoring aan bod. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 het Handboek afgesloten met praktijkvoorbeelden.
MULTIFILE
GROUNDED bundelt kennis op gebied van sensoring, analyse, visualisatie en interpretatie van data over onze leefomgeving: het aardoppervlak waarop we leven, wonen en werken én de bodem daaronder. Die bodem geeft houvast voor steden en dorpen, is bepalend voor ons omgaan met klimaat en geeft ruimte aan duurzame energie, natuur en recreatie. Die bodem kent vervuilingen, lozingen, erfgoed en leidingen. Tegelijkertijd zien we weinig van deze bodem en het effect ervan op onze bovengrondse leefomgeving. GROUNDED verenigt kennis en expertise over het hele (data-)traject vanuit de volgende belofte: 1. Identificatie en verwijderen van belemmeringen voor toepassing van data: de kracht van de praktijk. 2. Voorspellende analyse door diversiteit en meervoudig gebruik van data met behulp van gevaloriseerde en gewaardeerde algoritmen: de kracht van meervoudige analyse. 3. Grootschalige acquisitie van data via cross-over gecombineerde multi-channel sensor- en databronnen, remote en in-situ: de kracht van gecombineerde dedicated data. 4. Toegankelijk en bespreekbaar maken van data voor inwoners en belanghebbenden: de kracht van de dialoog tussen burger en overheid. Wij richten ons op concrete opgaven uit de leefomgeving. Voorbeelden hiervan zijn het in beeld brengen van grondwaterpatronen voor klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling, het signaleren van verontreinigingen door dumpingen, lekkende leidingen of onbewuste gevolgen van industriële en menselijke (neven-) activiteiten op de samenhangende bodem-, water- én luchtkwaliteit, detectie van lijken, erfgoed, of zeldzame diersoorten, de invloed van het opwekken van duurzame energie met windmolens, zonneweides én aardwarmte, de impact van hitte, etc. Opgaven waarin zowel de boven- als ondergrond een belangrijke, geïntegreerde rol spelen. Met onze bijdrage dragen wij bij aan de nationale Kennis- en Innovatie Agenda’s ‘sleuteltechnologieën’, ‘energietransitie en duurzaamheid’ en ‘veiligheid’.
ln dit project wordt in de context van het Living Lab Upper Citarum een haalbaarheidsstudie uitgevoerd voor de realisatie van een zgn. baggerfabriek@ in Bandung, lndonesië. Een baggerfabriek@ bestaat uit een (deel-) stroomgebied van een rivier waaruit op natuurvriendelijke wijze sediment gewonnen kan worden voor toepassing in bijv. de bouw- en/of waterbouwsector. Bandung is gelegen in het bovenste gedeelte van het stroomgebied van de Citarum rivier op West-Java. De rivier is zwaar verontreinigd en treedt regelmatig buiten zijn oevers, Bovendien is in de periode 2000-2009 circa 86% van het regenwoud in het bovenstroomse gebied verloren gegaan, hetgeen leidt tot ernstige erosie. Frequent baggeren is noodzakelijk in het verstedelijkte gebied om de afvoercapaciteit van de rivier in stand te houden en de kans op overstromingen te reduceren. Tegelijkertijd is er vanwege de snelle verstedelijking in het gebied een grote vraag naar grondstoffen voor de bouw van (droge en natte) infrastructuur en woningen. De vrijgekomen baggerspecie wordt nu op de oevers gestort en is daarmee vrij toegankelijk en beschikbaar voor de lokale bevolking/ondernemers. Dit betekent enerzijds dat (vooral kleine) ondernemers in het gebied toegang hebben tot goedkope grond/bouwmateriaal. Anderzijds levert dit risico's op voor de volksgezondheid: bijv. door directe blootstelling aan verontreinigd bouwmateriaal en indirect door het verbouwen van gewassen op de oevers waardoor verontreiniging mogelijk in de voedselketen terechtkomt. Om op effectieve en verantwoordelijke wijze om te kunnen gaan met baggerspecie, wordt in dit project een systeemanalyse uitgevoerd voor erosie, sedimenttransport en aanzanding in het stroomgebied. Daarnaast wordt een analyse gemaakt van de waardeketen van sediment als bouwmateriaal. Ten slotte, worden de bevindingen uit beide analyses gecombineerd in een specifieke locatie waar veel gebaggerd wordt om de haalbaarheid van een baggerfabriek@ in Bandung op hoofdlijnen vast te stellen. Dit project heeft als doelstelling om de haalbaarheid van een Baggerfabriek@ in Bandung te bepalen. Hierbij ligt de focus op de vraag en aanbod van sediment en de gerelateerde waardeketen en zal niet worden ingegaan op lokale factoren die van invloed zijn op de realisatie en exploitatie van een Baggerfabriek@, zoals wet- en regelgeving en grondverwerving. Het betreft dus een haalbaarheidsstudie op hoofdlijnen in plaats van een volledige haalbaarheidsstudie. Het is de bedoeling om hiermee een eerste stap te zetten voor een pilotproject in het kader van Living Lab Upper Citarum.
Doel van het project is het onderzoeken van de mogelijkheid om thermoharde end-of-life composietproducten te verwerken tot versterkingselementen voor nieuwe composietproducten. Dit wordt onderzocht aan de hand van een end-of-life composiet jacht-romp die verkleind wordt tot plaatvormige delen en die vervolgens middels waterstraalsnijden tot versterkingsstroken wordt verwerkt. Het project moet inzicht opleveren in de werkbaarheid van de methode en of de methode economisch te maken is. De achtergrond van het project is het hergebruiken van thermoharde composiet-producten die het eind van de gebruiksfase hebben bereikt en worden aangemerkt als ?afval?. In tegenstelling tot recycling, waarbij het afval wordt teruggebracht tot elementaire grondstofcomponenten (vezels, hars, vulstof, etc.), wordt bij het hergebruik het afvalproduct gemodificeerd tot componenten die als productonderdelen dienen in een nieuw te vervaardigen composietproduct. Door deze werkwijze blijven een aantal van de voordelige composiet-eigenschappen (laag gewicht, hoge sterkte en stijfheid en corrosiebestendigheid) grotendeels behouden. Verder is belangrijk dat de kosten voor het realiseren van de onderdelen uit het afvalproduct relatief laag zijn. De nieuwe methode van hergebruik past in het principe van de circulaire economie. In het onderhavige project wordt als end-of-life composietproduct gekozen voor een composietromp van composiet. De reden hiervoor is dat dit type end-of-life product een groeiende afvalstroom in Nederland vormt. Om die reden zijn het jachtontmantelingsbedrijf Het Harpje en de branchevereniging Nederlandse Jachtbouw Industrie (NJI) bij dit project betrokken. Omdat het verwerken van end-of-life composietproducten onvermijdelijk niet-composiet verontreinigingen bevat (metaal, hout, rubber, etc.) zal de verwerking middels waterstraalsnijden moeten gebeuren. Om die reden is de leverancier van dergelijke machines, IWE, in het project betrokken. Vanuit de hogeschool Windesheim en specifiek het lectoraat kunststoftechnologie is een ruime expertise aanwezig op het gebied van composieteigenschappen en verwerking. Als uitkomst van het onderzoek volgt of de methode in de praktijk werkbaar kan zijn, of het bruikbare versterkings- elementen kan leveren voor nieuwe composietproducten en of het economisch verantwoord uit te voeren is.