Factsheet Wellbeing@Work, Hoe vitaal zijn onze zorgprofessionals?
In deze publicatie onderzoeken we hoe sociaal werkers zelf aankijken tegen eco-sociaal werk en de rol die zij in de klimaatcrisis en ecologische crisis zouden kunnen innemen. Zien zij het belang van in van eco-sociaal werk? Welke mogelijkheden zien zij en welke belemmeringen ervaren zij? In hoeverre zijn zij persoonlijk betrokken bij klimaatveranderingen, hoe vertalen zij deze betrokkenheid agogisch in hun werk en hoe zetten zij zich in voor het verduurzamen van hun organisatie? Welke ideeën hebben zij bij eco-sociaal werk en hoe vertalen zij dat in hun handelen? Het antwoord op deze vragen geeft weer waar sociaal werkers naartoe willen, hoever we staan en wat nodig is om een stap verder te zetten in de richting van eco-sociaal werk. Deze vragen vormen het startpunt voor dit onderzoek.
De wereld van werk is aan verandering onderhevig. Inwoners van de provincieGroningen stellen zich net als andere bewoners van ons land vragen over hoe hun leven, de opleiding van hun kinderen en hun werk en dat van hun kinderen er straks uit zal zien. Dát werk en opleidingen er over 20 jaar anders uitziet is zeker. Maar hoe? Dat weet niemand. Wat we wel weten is dat werk voor mensen een wezenlijk onderdeel van het leven is en blijft en van groot belang is voor hun zelfontplooiing, gezondheid en welbevinden. Wat we ook weten is dat de wereld steeds sneller verandert. Het is dus van belang dat de inwoners van Groningen zich goed kunnen voorbereiden op dat veranderende werk. Dat betekent dat zij in staat moeten zijn zich te blijven ontwikkelen en zich voortdurend aan te passen aan wat werkgevers en de samenleving van hen vragen. Maar ook wat hun directe omgeving van hen vraagt. Want niet alleen het werkverandert. Ook de persoonlijke situatie van mensen doet dat. De zorg en aandacht voor kinderen, ouders en anderen uit de persoonlijke omgeving vereisen een goede balans tussen werk en privé. Om in 2040 volwaardig mee te kunnen doen, moeten onze inwoners stevig in hun schoenen staan, zodat zij in staat zijn zich voortdurend aan te passen aan veranderende omstandigheden. Dat is goed voor henzelf, maar zorgt er ook voor dat (verschillende) werkgevers met hun tijd meekunnen. Overheden, onderwijs- en kennisinstellingen, bedrijven en werkgevers- en werknemersorganisaties hebben daarom een gezamenlijke taak om bij te dragen aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid vanscholing, training en werk. Dat is niet alleen van belang voor bewoners, maar ook voor Noord-Nederland als geheel, waar een aantrekkelijke omgeving, een gezond leven en duurzame productie samenkomen.
Met dit project brengen we teamcompetenties in kaart bij het effectief en vitaal samenwerken op afstand door teams in het mkb. Een dergelijk overzicht is dringend gewenst vanwege de nieuwe realiteit die is ontstaan door de gevolgen van de coronapandemie voor de manier waarop mensen samenwerken. In de nieuwe realiteit wordt meer op afstand samengewerkt (Hamersma, De Haas en Faber 2020). Daarnaast blijkt uit internationaal onderzoek dat een aanzienlijk deel van de thuiswerkers verwacht na de pandemie vaker thuis te werken dan daarvoor (Barrero, Bloom & Davis 2020, McCarthy et al. 2020). Hoe blijven medewerkers na de pandemie hybride (deels op locatie en deels op afstand) op een goede manier met elkaar samenwerken? Welke vaardigheden vraagt dat? Samenwerken op afstand doet bijna vanzelfsprekend een nadrukkelijk beroep op digitale vaardigheden, maar ook andere vaardigheden zijn belangrijk, zoals die gericht op de teamprestatie, strategie en het verwerven en op peil houden van noodzakelijke kennis (vgl. Hackman & Wageman 2005). Inzicht in de huidige en gewenste samenwerkingsvaardigheden is noodzakelijk om teams (in het mkb) op afstand blijvend effectief en vitaal te kunnen laten functioneren. Medewerkers in teams (in het mkb) moeten hun vaardigheden ontwikkelen om op een goede en gezonde manier effectief met elkaar te kunnen blijven samenwerken. Gebeurt dit niet, dan kan dat leiden tot een verminderde effectiviteit van teams en daardoor tot verlies van werkgelegenheid en extra kosten. Het projectconsortium verkent en inventariseert in een learning community deze vaardigheden en maakt de ontwikkelbehoefte van de betrokkenen in de nieuwe situatie duidelijk. Uitgangspunt daarbij is de leerbehoefte per team en van de medewerkers in het team. Ook maakt het project duidelijk hoe deze behoefte (later) kan worden vormgegeven, aansluitend bij de manier van leren van het team.
Zijinstromers in het primair onderwijs combineren een opleiding tot bevoegd docent met een baan in het primair onderwijs en hebben daarnaast vaak nog een gezin. Het opleidingstraject wordt door veel studenten als “zwaar” ervaren en de uitval is hoog, soms met grote gezondheidsschade (burnout). Dat is ernstig voor de studenten, maar het is ook ernstig omdat zijinstromers cruciaal zijn in de strijd tegen het lerarentekort waar het primair onderwijs mee kampt. Terwijl breed bekend is dat de opleiding zwaar is, is niet precies bekend hoe en wanneer het traject zwaar is. Dat betekent dat het ook niet goed mogelijk is om het traject aan te passen. Hoe kan het traject didactisch, logistiek en qua begeleiding beter aansluiten bij deze groep? Er is scherp inzicht nodig in hoe zijinstromers hun tijd besteden, hoe en wanneer zij tijdsdruk ervaren, en op welke momenten die druk onaanvaardbaar wordt. Dat is een complexe vraag omdat tijdsdruk ervaren niet exclusief het gevolg is van veel werk hebben. Het gaat ook over of gepland werk gedaan kon worden, of er flow ervaren is, of werk/opdrachten relevant voelen, etc. Het verkrijgen van dat inzicht vraagt om tijdsbestedings/tijdservaringsonderzoek. Echter, dit soort onderzoek is klassiek belastend voor deelnemers. Er moet bijvoorbeeld meerdere keren per dag een vragenlijst worden ingevuld: nog een extra taakje. Deze kiemaanvraag wil een innovatieve manier van tijdsonderzoek doorontwikkelen: met behulp van smartphones en wearables data automatisch en half-automatisch verzamelen. Naast een helder inzicht in hoe de student door de opleiding reist (“user journey”) en dus waar in de opleiding de pijnpunten zitten, levert dit onderzoek ook een natuurlijke aanleiding op om met veel schoolbesturen en zijinstromers in gesprek te gaan: een vruchtbare basis voor het vormen van een langdurig en stevig consortium waarbinnen verder onderzoek naar zijinstromers gedaan kan worden.