Het is niet de taak van een bedrijf om zoveel mogelijk werkgelegenheid te scheppen. In tegendeel. Bedrijven moeten zorgen dat ze zo min mogelijk mensen nodig hebben.
DOCUMENT
Dit proefschrift gaat over de veerkracht van regionale arbeidsmarkten en de bijdrage die een triple helix partnership daaraan kan leveren. Het rapporteert over een onderzoek waarin de Health Hub Roden als triple helix partnership centraal staat. Vanuit de opvatting dat dit uiteindelijk bijdraagt aan een sterkere concurrentiepositie van de economie wordt in zowel internationaal, nationaal als regionaal beleid de noodzaak benadrukt om de samenwerking tussen onderwijs, overheid en bedrijfsleven te versterken. Ook in de wetenschappelijke literatuur wordt veel geschreven over triple helix samenwerking. Een belangrijk deel van de triple helix literatuur beargumenteert vanuit de theorie hoe deze partnerships zouden (moeten) werken, maar de vraag hoe dergelijke partnerships in de praktijk werken, bleef tot nu toe onderbelicht in empirisch onderzoek.De aanleiding voor dit onderzoek is gelegen in de unieke kans die zich voordeed om Health Hub Roden, een triple helix partnership in de provincie Drenthe, en de betrokken partners longitudinaal en diepgaand te onderzoeken en zo in de ‘black box’ van een triple helix partnership te kijken om te achterhalen in hoeverre, en via welke mechanismen, een dergelijk partnership bijdraagt aan de economische veerkracht van de regio (in termen van werkgelegenheid en arbeidsparticipatie). Om inzicht te verkrijgen in de manier waarop die bijdrage precies geleverd zou kunnen worden, is op basis van literatuuronderzoek en empirisch onderzoek een globaal ordeningsmodel van mogelijke causale mechanismen ontwikkeld waarmee op microniveau in kaart gebracht kan worden in hoeverre er een bijdrage vanuit het triple helix partnership was. Het begrip causale mechanismen en het traceren daarvan staat centraal in de onderzoeksmethode process-tracing, die binnen dit onderzoek is gebruikt.Na het ontwikkelen van het globale ordeningsmodel is in kaart gebracht in hoeverre er in dit onderzoek bij dit concrete partnership voor de achtereenvolgende schakels waaruit de causale mechanismen zijn opgebouwd ook daadwerkelijk empirisch bewijs gevonden is. Op basis van het empirisch onderzoek kan gesteld worden dat er indicaties gevonden zijn voor een relatie tussen activiteiten vanuit het triple helix partnership en de ontwikkeling van werkgelegenheid en arbeidsparticipatie. Werkervaringsplaatsen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt hadden een positief effect op de arbeidsparticipatie. Daarnaast resulteerde het netwerk in meer omzet in bestaande markten, met vervolgens een effect op de werkgelegenheid. Samenwerking in projecten droeg bij aan productinnovatie, met (mogelijk op termijn) een werkgelegenheidseffect in bedrijven tot gevolg. Ook werden in het empirisch materiaal aanwijzingen gevonden voor een relatie tussen samenwerking in projecten en de kwantitatieve personeelsvoorziening in bedrijven doordat bedrijven op deze manier hun (innovatie)capaciteit tijdelijk (en gratis) konden uitbreiden of makkelijker nieuw personeel konden werven. Ook werd via samenwerking in projecten gewerkt aan de competenties van personeel. In het ontwikkelde ordeningsmodel werden tot slot mogelijke effecten op procesinnovaties (en vervolgens werkgelegenheid) en ondernemerschap beschreven, maar in deze case werden geen of nauwelijks effect vastgesteld. Met dit onderzoek is inzicht gegeven in mogelijke handelingsopties in triple helix samenwerking en de wijze waarop daarmee een bijdrage geleverd wordt aan werkgelegenheid en arbeidsparticipatie. De belangrijkste adviezen voor het vormgeven van toekomstige samenwerkingen hebben betrekking op de noodzaak van het bepalen van een gezamenlijke lange termijnagenda voor de triple helix samenwerking, het vragen van daadwerkelijk commitment van de betrokken partners, het verbeteren van het inzicht in de collectieve scholingsbehoefte en het stimuleren van informeel leren. Een eerste aanbevelingen voor vervolgonderzoek betreft het toetsen van de beschreven causale mechanismen in vervolgonderzoek. Daarnaast zou een onderzoeksagenda opgesteld kunnen worden waarin relevante onderwerpen het bevorderen van de vraagarticulatie,het bevorderen van samenwerking tussen bedrijven, de rol van docenten en onderzoekers in deze samenwerking, de kwaliteit (en toegevoegde waarde) van dergelijke projecten in vergelijking met de meer traditionele vormen van samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven en tot slot het stimuleren van open innovatieprojecten.
DOCUMENT
Carrièreperspectief in Groningen vaak nog onbekend bij studentenGroningen, 2 december 2021 – Het aantal studenten van buiten de regio Noord-Nederland dat aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en de Hanzehogeschool Groningen gaat studeren is twee jaar na de studie ongeveer even groot als het deel van de studenten dat weer uit de regio vertrekt na hun studie. Bij 70% van deze studenten komt dat door loopbaankansen elders. Betere informatievoorziening over carrièrekansen in Groningen kan helpen een groter deel van het kostbare talent dat in Groningen wordt opgeleid voor de regio te behouden.Dit blijkt uit een gezamenlijk onderzoek dat is uitgevoerd door de Hanzehogeschool en Rijksuniversiteit Groningen. Het was een opdracht van het Akkoord van Groningen, een samenwerkingsverband van de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool Groningen, het Universitair Medisch Centrum Groningen, Martini Ziekenhuis, de provincie Groningen, Noorderpoort, het Alfa-college en de gemeente Groningen. Zij wilden weten hoe het zit met het vertrekgedrag van studenten na hun studie en welke motieven daarbij een rol spelen.Meer RUG studenten vertrekkenDe onderzoekers stelden vast dat meer dan de helft van de studenten aan de RUG van buiten Noord-Nederland komt. Twee jaar na de studie is ook ongeveer de helft van de studenten weer vertrokken uit het noorden. Zes jaar na de studie neemt het aandeel vertrekkers toe tot een kleine 60%. Van de studenten aan de Hanzehogeschool komt ongeveer een kwart van buiten de regio. Twee jaar na de studie is 28% van de Hanzestudenten vertrokken uit het Noorden en na zes jaar 35%. Het merendeel van de Hanzestudenten blijft in de eigen regio. Voor de beide instelling geldt dat de instroom van buiten de regio en de uitstroom uit het Noorden elkaar opheffen.Jouke van Dijk, hoogleraar regionale arbeidsmarkt: “Het is dus niet zo, wat wel eens wordt gedacht, dat na de studie het overgrote deel van de studenten uit het Noorden ‘naar de Randstad verhuist’. Wat velen niet weten, is dat ook de helft van de studenten van de RUG van buiten het Noorden komt. Dat een deel vertrekt is niet erg, voor alle afgestudeerden is hier geen werk en alleen al dat ze hier gestudeerd hebben is goed voor de regionale economie in Groningen vanwege de bestedingen en de ambassadeursfunctie. Dat afgestudeerden vertrekken kun je zien als een mooi exportproduct, maar het zou natuurlijk nog beter zijn als noordelijke bedrijven zelf gebruik zouden maken van deze belangrijke bron van kennis en innovatie die hier in de regio geproduceerd wordt.”Baankans elders groterVoor 69% van de ondervraagde studenten is ‘werk’ de belangrijkste reden om te vertrekken. Ook blijkt dat de ondervraagde studenten de kans op een baan en de doorgroeimogelijkheden in de Randstad hoger inschatten dan in Groningen. Dit geldt vooral bij de meeste RUG studenten, studenten ‘gezondheid en verzorging’ vormen hierbij een uitzondering. Een andere belangrijke reden om te vertrekken is de partner (40%). Bij 26% van de vertrekkers speelt de ‘woonomgeving’ een rol, wat te maken kan hebben met de dynamiek in de Randstad. Studenten van de Hanzehogeschool zijn optimistischer dan RUG studenten over het vinden van een passende baan in de regio Groningen.Toch in het Noorden blijvenDe helft van de ondervraagde studenten wil na hun studie graag in Groningen blijven. De belangrijkste reden om in Groningen te blijven is ‘vrienden’ (44%) maar opmerkelijk genoeg ook ‘werk’ (40%). Bij studenten binnen het techniek- en bètadomein is de interesse om te blijven als er banen zouden zijn het sterkst. Een klein deel van de vertrekkende studenten (5%) denkt over 10 jaar weer naar het noorden terug te komen. Belangrijkste redenen daarvoor zijn familie, partner en woonomgeving. Lector Karel Jan Alsem: “Het lijkt er dus op dat best veel studenten in de regio zouden willen blijven maar daarin verhinderd worden doordat ze denken dat er geen carrièreperspectief voor ze is.” Jouke van Dijk: “Dat is opmerkelijk omdat er juist veel werkgelegenheid in de regio is, ook voor hoger opgeleiden. En met alle ontwikkelingen rondom bijvoorbeeld energietransitie en zorg hebben we ook behoefte aan meer slimme studenten.” Gebundelde onderzoekenDe faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de RUG onderzocht op basis van microdata van het CBS welke aantallen studenten aan de Hanzehogeschool en de RUG studeren, waar ze vandaan komen en waar ze nadien heen gaan. Het Lectoraat Marketing van de Hanzehogeschool onderzocht de motieven van studenten om wel of niet te vertrekken. In het voorjaar van 2021 vulden circa 800 derde- en vierdejaarsstudenten van de RUG en Hanzehogeschool een vragenlijst in.
DOCUMENT
Hoe kunnen sociale en reguliere ondernemingen elkaar versterken om meer werkgelegenheid te creëren voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt? Twee lectoraten deden onderzoek en ontwikkelden een aanpak.
LINK
In hoeverre speelt reshoring, het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland, bij bedrijven in Noord-Nederland en welke kansen biedt dat voor de noordelijke economie en werkgelegenheid? Die vraag stond centraal in een verkennend onderzoek van het lectoraat Juridische Aspecten van de Arbeidsmarkt (JAA) van de Hanzehogeschool, uitgevoerd in opdracht van het Economisch Platform van de Regio Groningen-Assen in samenwerking met VNO-NCW en MKB-Noord en het regionaal Werkbedrijf Werk in Zicht.Het onderzoek bestond uit deskresearch, een enquête onder het noordelijke bedrijfsleven en interviews met bedrijven. Naar voren komt dat er weinig tot geen mogelijkheden lijken te zijn om door middel van reshoring werkgelegenheid te creëren in Noord-Nederland. Mogelijk speelt daarbij een rol dat het, zoals ook uit onderzoek van de KvK blijkt, vooral bij grote bedrijven voorkomt en in het Noorden vooral sprake is van midden- en kleinbedrijf.Voorkóming van offshoring lijkt meer kansen te bieden in het Noorden. Hierbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat met name internationale bedrijven beslissen om naar het buitenland te vertrekken en dat besluit nemen zonder aankondiging. Ook blijkt uit het onderzoek dat bedrijven in het algemeen niet snel bereid zijn om strategische beslissingen met buitenstaanders te delen, terwijl inzicht in die plannen juist nodig is om vroegtijdig te kunnen anticiperen indien een bedrijf vertrek uit de regio overweegt.Tenslotte lijkt uit het verkennend onderzoek vooral het aantrekken van bedrijven uit Nederland naar de noordelijke regio kans van slagen te bieden. In het onderzoek zijn hiervan enkele voorbeelden naar voren gekomen. Uit deze good practices blijkt dat het mogelijk is om werkgelegenheid naar het Noorden te halen, ook voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit vergt wel gericht beleid, waarin onder andere aandacht moet zijn om ervoor te zorgen dat er voldoende geschikt personeel in de regio beschikbaar is op het moment dat de werkgever daarom vraagt. Ook zou in de beeldvorming over de regio niet alleen de nadruk gelegd moeten worden op de aanwezigheid van praktijkgeschoold personeel, maar ook op andere voor bedrijven gunstige vestigingsfactoren van het Noorden zoals de aanwezigheid van kennisinstellingen voor het ontwikkelen van nieuwe kennis en technologie en het aanleveren van hoger opgeleid personeel.
DOCUMENT
In opdracht van Economic Board Groningen heeft Marklinq, na 2016 en 2018, een derde Monitor van de Economie van Noord-Groningen opgesteld. Een van de conclusies: de werkgelegenheid is in de periode 2015-2019 licht gestegen in de regio, ondanks aardbevingen en veronderstelde leegloop.
DOCUMENT
Begin 2020 heeft de gemeente Den Haag aan De Haagse Hogeschool (Lectoraat Urban Ageing) gevraagd om samen met Hulsebosch Advies en AFEdemy een integrale monitor te ontwikkelen en uit te voeren waarbij, door middel van kwalitatieve en kwantitatieve methoden, onderzoek wordt gedaan naar de stand van zaken van Den Haag als seniorvriendelijke stad en tevens te kijken naar huidige trends aangaande ouderen. Tevens vroeg de gemeente om de ontwikkeling van een meetinstrument dat in de toekomst eenvoudig bij herhaling kan worden ingezet voor onderzoek: de standaard Age Friendly Cities and Communities Questionnaire (AFCCQ) voor ouderen1. In een stadsenquête en in zogenaamde stadsateliers zijn ouderen gevraagd naar hun bevindingen. In totaal hebben 393 Haagse ouderen meegedaan aan de enquête en 50 aan de stadsateliers. De aan de ouderen gestelde vragen gingen over de volgende acht onderwerpen die volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezamenlijk de seniorvriendelijkheid van een stad bepalen: ●Huisvesting; ●Sociale participatie; ●Respect en sociale inclusie; ●Burgerschap en werkgelegenheid; ●Communicatie en informatie; ●Sociale en gezondheidsvoorzieningen; ●Buitenruimte en gebouwen; ●Transport; ● en aanvullend, een negende domein: Financiën. CC-BY NC ND https://www.dehaagsehogeschool.nl/onderzoek/lectoraten/details/urban-ageing#over-het-lectoraat
MULTIFILE
Hoe staan de negen gemeenten in het hart van het aardbevingsgebied in Noord-Groningen er voor? De Economic Board Groningen (EBG) liet economen van Hanzehogeschool Groningen en de Rijksuniversiteit Groningen er onderzoek naar doen.De Economic Board Groningen wil weten welke effecten het programma van EBG heeft op de economie van de negen gemeenten in het aardbevingsgebied. Om dat te kunnen vaststellen is een Monitor ontwikkeld van met name een aantal economische variabelen, zoals de werkgelegenheid. Deze monitor is een vervolg op die uit 2016.
DOCUMENT
In dit onderzoek gaan we in op de vraag of op wijkniveau werkgelegenheid kan ontstaan uit latent werk. Latent werk is werk waarvan men pas weet dat het er is als iemand erop gewezen wordt. Drie belangrijke uitkomsten zijn: 1) Er zijn verschillen tussen vragen die leven onder mensen die werk hebben liggen en mensen die werk willen doen. Mensen die werk hebben liggen stellen voorwaarden, zoals de betrouwbaarheid van de uitvoerende, de kwaliteit van het werk en hoe hoog de kosten mogen zijn. Mensen die dit werk willen doen vragen hoe zij dit moeten organiseren of wat de mogelijkheden zijn om bij te verdienen naast een uitkering. 2) We weten nu welke vaardigheden, houding en kennis professionals nodig hebben om latent werk te vinden en hieruit werkgelegenheid kunnen creëren. 3) Dit onderzoek vergroot ons begrip van de invloed die de (beleids)context heeft op werk en de waardering van werk.
MULTIFILE
Uit het boek: "De Stichting voor Industriebeleid en Communicatie (SIC) speelde de laatste 18 jaar een belangrijke rol in het industriebeleid. We zien al weer een aantal jaren dat dit heeft bijgedragen tot hernieuwde aandacht voor de industrie en het stimuleren van arbeidsproductiviteit middels innovatie. Deze aandacht voor de industrie is noodzakelijk en relevant vanwege de bijdrage van industriële sectoren aan toegevoegde waarde, export en werk. Een bijdrage die deels ook indirect is, omdat dienstverlenende sectoren sterk afhankelijk zijn van de industrie. Nu, vanaf 2018, beëindigt de vrijwilligersorganisatie SIC ook de laatste activiteiten. Het bestuur heft de eigen stichting op. Er komt een eind aan 18 jaar behartigen van industriebelangen, zowel voor bedrijven als voor werknemers. Een unieke periode waaraan velen bijdroegen, Willem van der Stokker in het bijzonder. Het resultaat is dat industriebeleid weer op de agenda staat. Maar, in de woorden van de SIC-voorzitter op het Nationaal Industriedebat van 2013: “Of dit een permanent karakter zal hebben zal de toekomt uitwijzen. De vraag is wat er gaat gebeuren als de economie weer aantrekt.” Bovendien is er reden om aandacht te hebben voor de bijdrage van de industrie aan maatschappelijke vraagstukken – gezondheid, onze leefomgeving en welvaart. Zo blijft er in de toekomst vanwege technologische veranderingen en vergrijzing aandacht nodig voor de arbeidsproductiviteit en voor innovatie die leidt tot een hogere arbeidsproductiviteit. Technologische veranderingen leiden tot andere producten, andere manieren van produceren en ander werk, wat kansen biedt voor de arbeidsproductiviteit. Vanwege de vergrijzing zullen we met minder mensen onze welvaart moeten zien te behouden. De welvaart en het welzijn van de bevolking is vervolgens nog wel afhankelijk van de omvang en kwaliteit van werkgelegenheid en van de verdeling van de revenuen van innovatie. Om deze thema’s het hoofd te kunnen bieden presenteren we namens de SIC deze aanzet voor een Agenda voor de Industrie. De boodschap van de SIC bouwt voort op de ervaring en het gedachtegoed van de afgelopen twee decennia. Op basis van deze ervaringen en met een scherp oog voor de huidige situatie omvat de Agenda voor de Industrie onderwerpen die nu en in de toekomst aandacht vragen van sociale partners, politiek en maatschappij. Een onafhankelijk Industrieplatform kan de Agenda voor de Industrie vaststellen, uitvoeren en monitoren."
DOCUMENT