Voor het afstemmen van zorg moeten zorgverleners informative met elkaar delen. Er is dan ook een grote diversiteit aan (nieuwe) interprofessionele overlegvormen. Maar patiëntgerelateerde informatie delen mag niet zomaar. Daarvoor gelden verschillende wetten en regels. In dit artikel zetten we ze op een rijtje.
DOCUMENT
GGZ verpleegkundigen die voor een crisisdienst werken moeten tijdens hun werk beslissingen nemen over het wel of niet delen van persoonsgegevens met ketenpartners. In de literatuur zijn randvoorwaarden gevonden voor het doorbreken van het medisch beroepsgeheim. De GGZ verpleegkundigen wisten niet of hun instelling een beleid heeft op dit gebied. Ze maken zelf per casus een inschatting, op basis van ingeschat gevaar, inschatting wat nodig is voor goede zorg en het belang van samenwerking met de ketenpartner. Die inschatting kan dus per GGZ verpleegkundige anders uitvallen. Welke gegevens dan precies gedeeld worden laten de GGZ verpleegkundige afhangen van ingeschatte relevantie van gegevens en hoe recent ze zijn. Het delen van persoonsgegevens met ketenpartners wordt niet structureel vastgelegd in dossiers. De GGZ verpleegkundigen gaan ervan uit dat ketenpartners zelf de betrokkene op de hoogte stellen.
DOCUMENT
Binnen sociaal werk opleidingen is er steeds vaker aandacht voor mensenrechten. Het belang om mensenrechten een plek te geven in sociaal werk curricula wordt benadrukt door het manifest ‘Stel mensenrechten centraal in het sociaal werk’ (Hartman et. al. 2016) dat sinds mei 2016 door tientallen lectoren en docenten is ondertekend. Om een bijdrage te leveren aan deze ontwikkeling heeft het Lectoraat Toegang tot het Recht van het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de Hogeschool Utrecht een onderzoeksproject ‘Sociaal Werk en Mensenrechten’ gestart om beter inzicht te krijgen in de verbanden tussen sociaal werk en mensenrechten. Deze verkenning is een product van dit project.
DOCUMENT
Om goede kwaliteit van zorg te waarborgen, is het van belang dat patiënten en hun naasten de informatie verkrijgen die zij nodig hebben en waar zij recht op hebben. Om de juiste werkwijze voor verpleegkundigen te bewerkstelligen, is deze handreiking en daarbij behorende toelichting gecreëerd. Disclaimer:De afstudeeropdracht wordt uitgevoerd door een masterstudent in het kader van zijn/haar afstuderen bij het Instituut voor Rechtenstudies. De student levert een juridisch beroepsproduct op en doet daartoe onderzoek. De student wordt tijdens de uitvoering van zijn/haar afstudeeropdracht begeleid door een afstudeercoach. De inspanningen van de student en de afstudeercoach zijn erop gericht om een zo goed mogelijk beroepsproduct op te leveren. Dit moet opgevat worden als een product van een (master)student en niet van een juridische professional. Mocht ondanks de geleverde inspanningen de informatie of de inhoud van het beroepsproduct onvolledig en/of onjuist zijn, dan kunnen de Hanzehogeschool Groningen, het Instituut voor Rechtenstudies, individuele medewerkers en de student daarvoor geen aansprakelijkheid aanvaarden.
MULTIFILE
Deze handreiking is ontwikkeld voor logopedisten die werken met kinderen met spraak- en taalontwikkelingsstoornissen. De handreiking is hoofdzakelijk gebaseerd op ervaringen van logopedisten die werken in een eerstelijnspraktijk. Tijdens de eerste Covid-19 lockdown in maart 2020 zijn we in Nederland massaal overgestapt naar online werken. Ook logopedisten gingen hiermee aan de slag. Er was weinig bekend over geschikte en veilige beeldbelplatforms of over de aanpak van online spraak- en taaltherapie. De urgentie om met kinderen te blijven werken was echter hoog. Er is in de beroepspraktijk een schat aan kennis en ervaring opgedaan. Om logopedisten te ondersteunen bij het online werken is in deze studie de kennis uit de literatuur geïnventariseerd en zijn de kennis en ervaringen van logopedisten opgehaald. Deze handreiking is tot stand gekomen in drie fases van een studie die liep van juni 2020 tot en met september 2020. In de eerste fase zijn ervaringen van logopedisten met online logopedie verzameld op sociale media als Facebook en LinkedIn. Wij hebben gekeken naar succeservaringen en belemmeringen die logopedisten met elkaar deelden, maar ook naar materiaal dat online is uitgewisseld. Deze ervaringen vormden de basis voor het opstellen van een online enquête om meer te weten te komen over de geïnventariseerde onderwerpen. In de tweede fase is deze enquête online verspreid en ingevuld door 218 logopedisten uit verschillende werk-settingen. Op basis van de enquête en een literatuuronderzoek zijn per onderwerp de belangrijkste conclusies en vragen gebundeld tot een concept Handreiking online logopedie voor kinderen met spraak- en taalstoornissen. In de derde fase zijn in samenwerking met Auris onderwerpen voor focusgroepen opgesteld. Deze onderwerpen werden besproken in twee focusgroepen met in totaal negen logopedisten.
DOCUMENT
In voorliggend sectorstudierapport gaat het om geweld jegens minderjarigen die in de periode van 1945 tot heden zijn geplaatst in instellingen voor minderjarigen met een licht verstandelijke beperking (LVB). Tegenwoordig heten deze instellingen orthopedagogische behandelcentra (OBC). Voorheen werden deze instellingen behandelinstituten, instellingen voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen, zwakzinnigeninrichtingen of ‘debieleninternaten’ genoemd.1 In de periode van 1945 tot heden zijn er ook minderjarigen met een LVB geplaatst in instellingen in andere sectoren, zoals GGZ-instellingen, Justitiële Jeugdinrichtingen en residentiële instellingen die niet specifiek gericht zijn op minderjarigen met een LVB. Geweld jegens minderjarigen met een LVB in die sectoren is onderzocht in de andere sectorstudies van de Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg, verder te noemen commissie. In dit hoofdstuk wordt allereerst de LVB-sector omschreven, net als de doelgroep van jongeren die in instellingen in deze sector geplaatst werden en worden. Daarna volgt een overzicht van de ontwikkelingen in de sector in de periode van 1945 tot heden, met speciale aandacht voor het financiële en wettelijke kader waarbinnen de OBC’s werken en gewerkt hebben. Vervolgens beschrijven we het onderzoeksproces en de specifieke onderzoekskeuzes voor deze sectorstudie en sluiten we af met de opbouw van dit rapport.
DOCUMENT
Hoofdstuk 3.1: Advance care planning (ACP) is een dynamisch proces van reflectie en dialoog tussen de patiënt, naasten en/of zorgverleners, bedoeld om behandelkeuzes vast te leggen met betrekking tot de toekomstige (palliatieve en levenseinde)zorg en kwaliteit van leven, op basis van de waarden, wensen en voorkeuren van de patiënt en de naasten. ■ Voordelen van ACP zijn: een betere kwaliteit van zorg, meer tevredenheid over de zorg, minder stress of angst bij de betrokkenen, minder belastende en onnodige behandelingen, een betere inschatting van de wenselijkheid van interventies, en versterking van de relatie met naasten. ■ In België zit relevante wetgeving rond ACP vervat in drie wetten, rond patiëntenrechten, palliatieve zorg en euthanasie. In Nederland gaat het om de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), de euthanasiewet en het Kwaliteitskader palliatieve zorg. ■ Bij ACP is het gebruikelijk dat afspraken die gemaakt worden – bijvoorbeeld rond bepaalde levenseindebeslissingen – in een schriftelijke wilsverklaring en een individueel behandelplan worden vastgelegd. Daarnaast kan de patiënt een vertrouwenspersoon of wettelijk vertegenwoordiger aanstellen, die kan spreken voor de patiënt indien deze wilsonbekwaam wordt. ■ De Toolkit ‘Proactieve palliatieve zorg in de GGZ’ biedt hulpverleners in de ggz handvatten en structuur bij tijdige en goede palliatieve begeleiding. De Toolkit behandelt vijf stappen. ► Tijdige herkenning van een palliatieve zorgbehoefte. ► In kaart brengen van symptomen, problemen en behoeften. ► Proactieve zorgplanning en uitvoering. ► Zorg in de stervensfase. ► Nazorg voor naasten. ■ Het is zaak tijdig ACP-gesprekken te voeren, dus ruim voordat de patiënt is uitbehandeld of bij de laatste behandeloptie is gekomen. Het is belangrijk een ACP-gesprek aan te kondigen, zodat de patiënt zich met de naasten hierop kan voorbereiden. Gesprekken worden bij voorkeur in een voor de patiënt vertrouwde omgeving gevoerd.
DOCUMENT
DOEL. Dit artikel beoogt een kritische analyse te geven van de manier waarop het begrip Evidence Based Practice in de literatuur doorgaans wordt ingevuld, waarna mogelijkheden worden geschetst de in het artikel geconstateerde bezwaren te ondervangen. METHODE. Er is literatuuronderzoek gedaan naar de manier waarop EBP in de literatuur wordt ingevuld. RESULTAAT. Hoewel in de literatuur met betrekking tot EBP wordt aangegeven dat het handelen van professionals gebaseerd zou moeten zijn op een integratie van wetenschappelijk onderzoek, klinische expertise en cliëntenvoorkeuren, krijgt de bron van het wetenschappelijk onderzoek de meeste nadruk. Binnen dit wetenschappelijk onderzoek wordt kwantitatief onderzoek bovendien doorgaans hoger gewaardeerd dan kwalitatief onderzoek. De andere kennisbronnen (deskundigheid van de cliënt en expertise van de verpleegkundige) die bij EBP worden onderscheiden, blijven veelal onderbelicht. DISCUSSIE EN CONCLUSIE. De manier waarop EBP meestal wordt ingevuld en geïmplementeerd brengt een aantal beperkingen met zich mee. Voorbeelden hiervan zijn de beperkte aandacht voor: de kern van het verplegen, de interactie tussen de cliënt en de verpleegkundige, de context of de cultuur waarin de zorgverlening plaatsvindt, het benutten van de ervaringsdeskundigheid van de cliënt en de expertise van de verpleegkundige zelf. In het artikel worden suggesties gegeven om deze beperkingen te ondervangen, zodat EBP inderdaad de integratie wordt van de verschillende kennisbronnen die in de literatuur worden onderscheiden en EBP met mogelijk meer succes kan worden geïmplementeerd.
DOCUMENT
This thesis describes an Action Research (AR) project aimed at the implementation of Evidence Based Practice in a mental health nursing setting in the Netherlands. The main research question addressed in this thesis is: In what way is Action Research with an empowering appropriate to implement Evidence Based Practice in a mental health nursing setting in the Netherlands and what is the effect of this implementation on the care experienced by the client, the nursing interventions and the context in this setting compared to a comparative setting? To answer this main research question, the following questions derived from it were addressed: What is Evidence Based Practice? What is known about implementing evidence-based practice in nursing through Action Research? Which factors have to be dealt with in a mental health nursing setting, so the implementation of EBP with AR with an empowering intent will be more successful? Which factors have to be dealt with in a mental health nursing setting, so the implementation of EBP with AR with an empowering intent will be successful? How is EBP implemented through AR with an empowering intent and what are the outcomes for the use of evidence, the context and the facilitation in the setting? What is the effect of the implementation of EBP in mental health nursing using AR with an empowering intent on the care experienced by the client, the nursing interventions and the context compared to a comparison setting? The first two questions were answered by a search of the literature while the remaining questions were answered during the AR study conducted in two mental health organisations in the Netherlands.
DOCUMENT
Dit is een korte versie van de Multidisciplinaire richtlijn diagnostieken behandeling van suïcidaal gedrag. Deze samenvatting heeft als doel om de richtlijn en de belangrijkste aanbevelingen toegankelijk te maken voor de praktijk. De volledige tekst van de richtlijn (hoofdstuk 1-10) bevat de wetenschappelijke onderbouwing voor de vele vraagstukken over diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. Die wetenschappelijke onderbouwing heeft met de overige overwegingen geleid tot de aanbevelingen (zie hoofdstuk 3 tot en met 10 en bijlage 1). De werkgroep realiseert zich dat er behoefte is aan een handzame, praktisch te gebruiken samenvatting. Het is onvermijdelijk dat bij het samenvatten nuanceringen verloren zijn gegaan. Voor toelichting en achtergrondinformatie verwijzen wij dan ook met nadruk naar de integrale tekst van de richtlijn (hoofdstuk 1 tot en met 10).
DOCUMENT