Rapport IEBB (Integrale Energietransitie Bestaande Bouw) De energietransitie vraagt de komende jaren een grondige renovatie van de bestaande woningvoorraad. Wooncomplexen die in bezit zijn van woningcorporaties lenen zich in principe goed voor grootschalige aanpak voor verduurzaming. In de loop der jaren is echter ook een gedeelte van het woningbezit van woningcorporaties verkocht. Deze verkoop heeft geleid tot een gespikkeld woningbezit. Dit belemmert grootschalige woningrenovatie. Het project Energietransitie in Gespikkelde wijken richt zich op deze problematiek en vormt onderdeel van het IEBB-project te weten activiteit 4 van deelproject 7.2. Het valt binnen Thema 7 Keteninnovatie en binnen onderdeel 7.2 Eenduidige vraag- en vraag-aanbodbundeling. Voor het project is een afbakening gemaakt naar grondgebonden woningen (dus zonder VvE-structuur) die voorheen eigendom waren van woningcorporaties. Het gaat dus om wijken met voormalige sociale huurwoningen (destijds in bezit van woningcorporaties); veelal rijtjeshuizen en veelal geschakelde woningen. De afbakening houdt in dat complexen en appartementen met een VvE-structuur niet de focus hebben. Ook verkocht eigendom dat voorheen in bezit was van institutionele beleggers vormt niet de focus in dit project.
Het rapport vat de resultaten samen van het onderzoek Hitteproef in woningen dat tot doel heeft meer inzicht te krijgen in de koelbehoefte van woningen en de factoren die van invloed zijn op oververhitting van woningen. Om dit te doen hebben de Hogeschool van Amsterdam en Tauw in samenwerking met het Klimaatverbond, Groene Huisvesters, de gemeenten Groningen en Amsterdam en woningbouwcorporatie Nijestee en huurdersvereniging !Woon tijdens de hittegolf van 2020 metingen verricht naar de ontwikkeling van de binnentemperatuur in 11 woningen verspreid over 5 locaties (Groningen en Amsterdam).
De Nederlandse overheid heeft zich in 2018 gecommitteerd aan de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Dit akkoord heeft als doel om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad ten opzichte van het pre-industriële niveau. Om dit te bereiken heeft de Nederlandse regering met diverse maatschappelijke organisaties, overheden en bedrijven uit verschillende sectoren afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord. Deze afspraken hebben grote gevolgen voor burgers. Zo moeten zij bijvoorbeeld drastisch omschakelen naar een andere vorm van energievoorziening en meer specifiek is er afgesproken dat alle huishoudens voor 2050 aardgasvrij moeten wonen. Dit kan betekenen dat huishoudens grote investeringen moeten plegen voor het installeren van een warmtepomp, het isoleren van hun huis en het treffen van energiezuinige maatregelen. Hoewel er burgers zijn die de energietransitie omarmen, is dit enthousiasme niet onverdeeld. Met name bewoners van zogenaamde ‘kwetsbare wijken’ hebben hier meer moeite mee, omdat ze de noodzaak van de energietransitie niet altijd delen, het hoge kosten met zich meebrengt en ze vaker wantrouwend naar de overheid kijken. Het Klimaatakkoord stelt echter dat de “wensen en zorgen van burgers en bedrijven zichtbaar moeten worden meegewogen in de keuzes die gedurende de transitie gemaakt worden” (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, 2019, p. 216), zodat maatschappelijke acceptatie en participatie voor de energietransitie worden geborgd. Het achterblijven van met name groepen met een lage sociaal economische status in de adaptatie van de energietransitie kan leiden tot maatschappelijke ongelijkheid of het zelfs vergroten. De vraag die in dit project daarom centraal staat is ‘Hoe kunnen bewoners van kwetsbare wijken gemeenschappelijk bijdragen aan de energietransitie?’. In dit project wordt er samengewerkt met welzijnsorganisaties Versa Welzijn, Stichting Balans en de gemeente Soest waarbij wordt gefocust op twee verschillende wijken.
De overgang naar een gasvrije gebouwde omgeving is een belangrijke doelstelling van de energietransitie. Daartoe wordt veel onderzoek gedaan naar het potentieel van lage-temperatuur verwarmingssystemen in bestaande woningen, zoals warmtepompen. Het zal echter nog even duren voordat alle bestaande CV-installaties zijn vervangen. Daarom blijven korte termijn besparingen door aanpassingen aan bestaande CV-installaties belangrijk, zoals door verlaging van de aanvoertemperatuur en waterzijdig inregelen. Veel verwarmingsinstallaties zijn namelijk overgedimensioneerd nadat veel woningen zijn nageïsoleerd. Echter kwantitatief inzicht in de daadwerkelijke besparingen die zonder comfortverlies te realiseren zijn ontbreekt nog. Ruwe schattingen variëren van 2 tot 7%. Daartoe zijn theoretische analyses niet voldoende en is empirisch onderzoek is noodzakelijk. Ook blijkt dat weinig woningeigenaren hiervan op de hoogte zijn en dat installateurs nog zelden deze diensten aanbieden of de klant hierop attenderen. Het energieadviesbureau Energiepaleis (MKB), TVVL (Kennisplatform installatietechniek), FedEC (beroepsvereniging energieadviseur) en MilieuCentraal (consumentenvoorlichting) hebben daarom de HvA gevraagd om onderzoek te doen ter onderbouwing van de kennisoverdracht naar de praktijk, de dienstverlening en verdienmodellen van installateurs en energie-adviseurs en ter versterking van de consumentenvoorlichting. Het laatste zal de vraag naar dienstverlening vergroten. De onderzoeksvragen zijn betrekking op: 1) kwantitatieve besparing; 2) comfortaspecten; 3) verdienmodellen voor dienstverlening; en 4) kennislacunes en hoe deze aan te pakken. Klankbordgroepen van installatiebedrijven en energie-adviseurs zullen betrokken worden bij uitvoering en resultaten van het onderzoek. TVVL en FedEC zullen haar kennis- en leerkanalen inzetten. Het KIEM onderzoek zal samenwerken met het lopende empirische onderzoek naar lage-temperatuur verwarmingssystemen. Dit onderzoek valt binnen het thema Energietransitie en Duurzaamheid: het betreft de ontsluiting van een significante energiebesparingsoptie; het versterkt de valorisatie van innovatie door het ondersteunen van nieuwe dienstverlening door de installatie- en adviessector; en tenslotte de beroepspraktijk en de consumentenorganisaties (de klanten) werken samen aan een gemeenschappelijke vraagstelling.
De gemeente Amsterdam en Spaak Circular Solutions willen de transitie naar een circulaire economie versnellen door woningeigenaren te helpen met een overzicht van implementeerbare circulaire materialen en technieken voor gevelrenovaties. Uit eerder onderzoek blijkt dat er al veel circulaire materialen ontwikkeld zijn maar dat kennis over het gedrag van deze materialen tgv weersinvloeden, de degeneratie, onvoldoende bekend is. Deze kennis vormt, gekeken naar impactreductie en herbruikbaarheid, een essentieel onderdeel van circulariteit en is noodzakelijk voor verdere implementatie. Het testen van deze degeneratie blijkt eveneens complex. Het gaat om nieuw ontwikkelde materialen en de beoogde levensduur in een geveltoepassing betreft (tientallen) jaren. Hierdoor kan veroudering in een werkelijke situatie niet worden getest. Kennis over onderzoeksmethoden gericht op het testen in een geconditioneerde omgeving blijkt moeilijk toegankelijk of niet aanwezig. De focus van deze KIEM ligt op dit laatste punt: het ontwikkelen van een onderzoeksmethodiek om de degeneratie van materialen in een klimaatkamer te kunnen testen. Aan de hand van interviews met experts worden verschillende methoden voor het testen van degeneratie ontwikkeld. Vervolgens worden twee innovatieve materialen getest. Naar aanleiding van de resultaten, analyse van het testproces en advies van de praktijkpartners worden de methoden aangescherpt, de proeven herhaald en wordt uiteindelijk een methodiek ontwikkeld. Hiermee kan in vervolgonderzoek nieuwe kennis over de degeneratie van circulaire materialen worden opgedaan. De methodiek levert Spaak en de gemeente mogelijkheden om in te springen op verdere ontwikkeling en implementatie van steeds beter scorende circulaire materialen. Dit is een noodzakelijk vereiste om uiterlijk 2050 daadwerkelijk volledig circulair en energieneutraal te zijn. Voor de HvA levert het onderzoek kennis mbt het ontwikkelen van testmethoden. Daarnaast kan lesstof worden ontwikkeld zodat nieuwe professionals worden opgeleid met ervaring in het testen van de voor circulariteit zo belangrijke degeneratie.