Het Stroke Cohort Outcomes of REhabilitation (SCORE)-onderzoek bestaat tien jaar. Dit observationele onderzoek van Basalt volgt patiënten met een beroerte. Aanvankelijk was het doel om uitkomsten, praktijkvariatie in proces en structuur, en kosten te meten. Momenteel is het onderzoek meer gericht op meeteigenschappen van nieuwere Patient-Reported Outcome Measures (PROMs). In dit artikel geven we een overzicht van de resultaten van het SCORE-onderzoek met gerichte aanbevelingen en blikken we vooruit.
DOCUMENT
The Dutch version of the Brief Illness Perception Questionnaire is an appropriate instrument for measuring patients' perceptions in acute low back pain patients, showing acceptable internal consistency and reliability. Concurrent validity is adequate, however, the instrument may be unsuitable for detecting changes in low back pain perception over time.
LINK
De laatste decennia wordt het doen van onderzoek gezien als het meest belangwekkende middel om de levenslang lerende leerkracht te bewerkstelligen. In deze bijdrage wordt verslag gedaan van de percepties over onderzoek en het nut/belang ervan van studenten in het laatste jaar van hun opleiding tot leraar.
MULTIFILE
Praktijksimulaties hebben de reputatie dat het doelgerichte leeromgevingen zijn, dat ze makkelijk te standaardiseren zijn en de mogelijkheid hebben tot het ‘trainen’ van studenten in een zo kort mogelijk tijdsbestek zonder schade aan mens en omgeving te berokkenen. Daarbij ervaren studenten deze simulaties vaak als plezierig en leuk. Maar moeten we niet meer rekening houden met wie de deelnemers zijn van deze simulaties, wat hun achtergrond is en wat hun verwachtingen zijn van de praktijksimulaties? Percepties van deelnemers blijken namelijk veel invloed te hebben op het leren (Könings, Brand‐Gruwel, & Merriënboer, 2005) In A. Bakker, I. Zitter, S. Beausaert, & E. de Bruijn, Tussen opleiding en beroepspraktijk. Het potentieel van boundary crossing. Assen, Nederland: Van Gorcum.
DOCUMENT
In deze paper onderzoeken we oordeels- en besluitvorming door Nederlandse commercieel vastgoedtaxateurs, vanuit de invalshoek van het begrip ‘taakcomplexiteit’. Om een diepgaande verkenning mogelijk te maken is als onderzoeksmethode gekozen voor een gefundeerde theoriebenadering, uitgevoerd via diepte-interviews met ervaren Nederlandse taxateurs met diverse achtergronden. Onze bevindingen wijzen erop dat taakcomplexiteit zich op diverse wijzen manifesteert in het taxatieproces en sterk situationeel geladen is. Taxateurs die werkzaam zijn in grote organisaties hebben andere ervaringen met taakcomplexiteit in hun werk dan collega’s uit kleinere organisaties of zelfstandige taxateurs. Bovendien verschillen handelwijzen inzake taakcomplexiteit aanzienlijk per type taxateurs. De taakomgeving blijkt sterk mee te bewegen met percepties van taakcomplexiteit. Uit onze data hebben we drie soorten taakomgevingen afgeleid, die geënt zijn op basis van professionele normen van opdrachtgevers, concurrentieverhoudingen in de markt en de organisatorische context waarin taxateurs opereren. De aanwezigheid van situationele taakcomplexiteit in de commerciële taxatiesector wijst op de behoefte aan meer maatwerk en ontwikkeling van oordeelsvorming in opleidingsprogramma’s, om taxateurs beter voor te bereiden op de omgang met taakcomplexiteit in de verschillende fasen van de eigen taxatiepraktijk.
DOCUMENT
Veiligheidszorg draait om beïnvloeding van gedrag, percepties en emoties van mensen. Langzaam maar zeker begint in de veiligheidzorg de idee te ontstaan dat die beïnvloeding (ook) kan plaatsvinden langs andere wegen dan de tot nu toe gebruikelijke. Bijvoorbeeld via directe beïnvloeding van de zintuigen. Op diverse andere vakgebieden zijn immers al interessante resultaten met deze manier van beïnvloeding geboekt. Op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties initieerde het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid daarom een ontwikkelproject. Doel daarvan is praktisch uitvoerbare manieren te vinden om via zintuigbeïnvloeding bij te dragen aan veiligheid en veiligheidsbeleving in de (semi) openbare ruimte.
DOCUMENT
Cybercriminaliteit is een serieus en urgent maatschappelijke probleem. De winst in het tegengaan van cybercriminaliteit zal op korte termijn niet liggen in het opsporen van daders of het vergroten van toezicht op internet, maar eerder in het verbeteren van de cyberweerbaarheid van internetgebruikers. Het gedrag van mensen heeft invloed op de kans slachtoffer te worden van cybercriminaliteit zoals phishingen ransomware. Effectieve risicocommunicatie en voorlichting kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het zelfbeschermend en voorbereidend gedrag van eindgebruikers, en daarmee hun capaciteit om zichzelf en/of hun organisatie te beschermen tegen de mogelijke risico’s en effecten. Risicocommunicatie is maatwerk en is idealiter gebaseerd op de beleving en percepties van de doelgroep. Daarom is het van belang voor iedere doelgroep de communicatiestrategie te laten aanpassen aan hun kenmerken, percepties en gedragingen. Aangezien vooral jongeren en mkb’ers relatief vaak slachtoffer zijn van verschillende vormen van cybercriminaliteit, zijn deze twee groepen onderwerp van deze studie. Dit rapport beschrijft een exploratief onderzoek in opdracht van de VeiligheidsAlliantie regio Rotterdam (VAR), en uitgevoerd door Hogeschool Saxion en de Haagse Hogeschool. Het doel is het in kaart brengen van factoren die bijdragen aan zelfbeschermend gedrag door jongeren en mkb’ers ten aanzien van cybercriminaliteit en hoe dit gedrag door middel van effectieve risicocommunicatie kan worden gestimuleerd. Hiertoe is een conceptueel model ontwikkeld (het Cyber Resilience Model), dat inzicht geeft in de mogelijke factoren die de weerbaarheid en zelfbeschermend gedrag kunnen verklaren en voorspellen. Op basis van diepte-interviews en vragenlijstonderzoek onder jongeren en mkb’ers, is onderzocht hoe deze groepen scoren op de verklarende factoren en welke factoren het zelfbeschermend gedrag beïnvloeden. Uit de resultaten blijkt dat bij zowel jongeren als mkb’ers er sprake is van een sterke ‘optimistic bias’. Deze bias houdt in dat men het risico ziet en zich ervan bewust is, maar zichzelf veel minder vatbaar acht om slachtoffer te worden dan anderen. De meeste respondenten beschouwen cybercriminaliteit als een (groot) maatschappelijk risico, maar zien het niet als iets dat hen persoonlijk snel zal overkomen. Verder blijkt dat over het algemeen zowel jongeren als mkb’ers het nuttig vinden om zelfbeschermende of voorbereidende maatregelen te treffen tegen cybercriminaliteit. Zowel jongeren als mkb’ers voeren 8reeds verschillende zelfbeschermende maatregelen uit, maar de meerderheid is ook voornemens om in de toekomst aanvullende maatregelen te treffen. De analyses laten zien dat het zelfbeschermend gedrag van jongeren vooral wordt ingegeven door persoonlijke kenmerken (opleidingsniveau, leeftijd, geslacht en risicogevoeligheid), effectiviteitsverwachtingen, ervaring met slachtofferschap en de perceptie van eigen verantwoordelijkheid om jezelf te beschermen. Daarnaast blijkt dat de intenties om in de toekomst aanvullende zelfbeschermende maatregelen te nemen samenhangen met leeftijd en geslacht, waarbij jongere vrouwen de laagste intenties hebben om zichzelf (beter) te gaan beschermen tegen cybercriminaliteit. Opvallend is, dat de lager opgeleide, jonge vrouwen (jonger dan 18 jaar) het laagst scoren op zelfbeschermend gedrag. Bij mkb’ers wordt zelfbeschermend gedrag vooral bepaald door persoonlijke kenmerken (geslacht, slachtofferschap en risicogevoeligheid), effectiviteitsverwachtingen en subjectieve normen.
DOCUMENT
De veronderstelling is dat jeugdhulpprofessionals de context en situatie van burgers meenemen en, indien nodig, maatwerk leveren. Dit onderzoek identificeert vijf maatschappelijke verwachtingen die jeugdhulpprofessionals ervaren rond maatwerk: (1) jeugdhulpverleners kunnen alle problemen oplossen, (2) jeugdhulpverleners plaatsen jongeren onterecht uit huis, (3) het probleem ligt bij de jongere, (4) jeugdhulp is niet beschikbaar als het nodig is, en (5) jeugdhulp kan efficiënter. Deze maatschappelijke verwachtingen verschillen van de verwachtingen vanuit de overheid, de beroepsgroep en de markt doordat ze moeilijker grijpbaar zijn. Tegelijkertijd spelen ze een wezenlijke rol in het dagelijks werk van jeugdhulpprofesssionals. Vanwege de complexe problemen van jongeren is het belangrijk dat in de jeugdhulp zowel een resultaatgerichte als procesmatige invulling aan maatwerk wordt gegeven.
DOCUMENT
Door het continu veranderende beroepenveld waartoe opgeleid wordt, is toekomstbestendig hoger beroepsonderwijs (hbo) belangrijk. Docenten met onderzoekend vermogen kunnen bijdragen aan responsief beroepsonderwijs, doordat zij niet alleen zichzelf maar ook het eigen onderwijs blijvend ontwikkelen (Ommering et al., 2023). Docenten met onderzoekend vermogen zijn in staat om te herkennen waar handelingskennis ontbreekt, kunnen deze handelingskennis met een passende grondigheid verwerven én bruikbaar maken voor de eigen onderwijspraktijk (Munneke & Rozendaal, 2023). Door wisselende rollen, de weerbarstige dagelijkse onderwijspraktijk en diversiteit van de hbo-docentenpopulatie, kan het lastig zijn om hier vorm aan te geven. Daarom onderzoeken we welke percepties onderwijsprofessionals hebben over oplossingen om het inzetten van onderzoekend vermogen door hbodocenten te stimuleren. Data is verzameld door onderwijsprofessionals uit vier hogescholen aan de hand van de kaartjesmethodiek (Andriessen et al., 2022) oplossingen te laten genereren. Deze zijn middels een deductieve template analyse geanalyseerd en geclusterd aan de hand van de vijf dimensies van Munneke et al., (2023). Een diversiteit aan oplossingen is geïdentificeerd, waarbij de ‘reflectieve dimensie’ als zesde dimensie is toegevoegd aan het bestaande raamwerk. Met dit onderzoek zijn directe aanknopingspunten geïdentificeerd om in de praktijk aan de slag te kunnen met het stimuleren van onderzoekend vermogen van hbo-docenten
DOCUMENT
Deze studie richt zich op het expliciteren van verschillen en overeenkomsten in percepties van klassensituaties die leraren in opleiding en hun praktijkbegeleiders gebruiken om op video getoonde klassensituaties te typeren. Op de tweede plaats heeft de studie als doel de methode 'collaborative tagging' te exploreren als middel om dergelijke percepties via korte omschrijvingen (tags) in kaart te brengen en met elkaar te verbinden.
DOCUMENT