Een onderzoekende houding helpt studenten een betere start te maken in het hbo. Een (aankomend) professional met een onderzoekende houding neemt niet klakkeloos aan wat collega’s, media, of anderen zeggen; is nieuwsgierig naar achtergronden; pluist de situatie uit, en werkt volgens een plan. Kortom, iemand met een onderzoekende houding is KNAP: Kritisch, Nieuwsgierig, Analytisch en Planmatig. Mbo-docenten spelen een belangrijke rol in het aanleren van en oefenen met een onderzoekende houding van hun studenten. De Hogeschool van Amsterdam (HvA) heeft hiervoor een KNAP-training ontwikkeld
DOCUMENT
Studenten in het hbo ervaren nogal wat onzekerheid tijdens het doen van onderzoek. Dat is lastig, want teveel onzekerheid verlamt de student in het onderzoeksproces. Toch is enige mate van onzekerheid nuttig voor het ontwikkelen van een reflectieve en onderzoekende houding. Dan moet er wel sprake zijn van voldoende veiligheid voor de student om deze onzekerheid in het onderzoeksproces te kunnen hanteren. Door middel van empirisch-fenomenologisch praktijkonderzoek is vanuit de grounded theory benadering een aantal belevingsfactoren in het onderzoeksproces van studenten zichtbaar gemaakt. In relatie tot de Zelfdeterminatietheorie (Ryan & Deci, 2000) zijn deze onder te verdelen in interne factoren die zich vooral ‘binnen’ de student afspelen (bijvoorbeeld behoeften en houding). En in externe factoren die ‘buiten’ de student worden beleefd, zoals de opdracht, de begeleiding en beoordeling. Wanneer deze belevingsfactoren worden verbonden met (on)veiligheid en (on)zekerheid wordt duidelijk dat studenten zich tijdens het onderzoeksproces bewegen op het vlak van ‘veilige onzekerheid’. Ook laat dit onderzoek zien dat het kunnen omgaan met onzekerheid een vast onderdeel vormt van de onderzoekende houding van hbo-studenten en geeft een eerste blik op wat dat voor de student en de opleider zou kunnen betekenen.
DOCUMENT
Al op heel jonge leeftijd ontdekken kinderen dat zij sporen kunnen maken, bijvoorbeeld wanneer zij knoeien met hun pap. Kort nadat peuters een krijtje of potlood kunnen vasthouden, gaan zij krabbelen op papier. Deze ervaring doen kinderen vaak op in het tweede levensjaar. Dat is het startpunt voor de ontwikkeling van papier- en pentaken. Met kwasten, krijtjes, potloden en viltstiften, schilderen, kleuren en tekenen peuters heel wat af. Kleuters ervaren zo dat ze symbolen kunnen maken. Een hartje betekent ‘lief’ en bij het tekenen van hun eerste koppoter zeggen ze: ‘Dit ben ik.’ Ze zien hoe volwassenen schrijven en imiteren dat. Eerst met krabbels en daarna tekenen ze de letters van hun naam na. Ze ontdekken dat hun naam uit meerdere klanken bestaat: ‘Dat is de S van Sam.’ Zo ervaren kleuters dat symbolen en klanken bij elkaar horen en aan elkaar gekoppeld zijn (Berninger et al., 2006).Al doende worden peuters en kleuters steeds handiger: zelf aankleden, een boterham smeren, spelen met verschillende materialen, en oefenen met kleuren en tekenen, zorgen ervoor dat zij fijnmotorische ervaring opdoen. Ze ontdekken wat hun handigste hand is bij het tandenpoetsen, bij brood smeren, en bij kleuren en tekenen. Het is goed om in deze ontdekkingsperiode het materiaal rechts aan te bieden, maar wel ruimte te laten om over te pakken. De periode in groep 1 en 2 is belangrijk voor de ontwikkeling van papier- en pentaken als voorbereiding op het schrijven.
DOCUMENT