Over the last decade, sport and physical activity have become increasingly recognised and implemented as tools to foster social cohesion in neighbourhoods, cities and communities around Europe. As a result, numerous programmes have emerged that attempt to enhance social cohesion through a variety of sport-based approaches (Moustakas, Sanders, Schlenker, & Robrade, 2021; Svensson & Woods, 2017). However, despite this boom in sport and social cohesion, current definitions and understandings of social cohesion rarely take into account the needs, expectations or views of practitioners, stakeholders and, especially, participants on the ground (Raw, Sherry, & Rowe, 2021). Yet, to truly foster broad social outcomes like social cohesion, there is increasing recognition that programmes must move beyond interventions that only focus on the individual level, and instead find ways to work with and engage a wide array of stakeholders and organisations (Hartmann & Kwauk, 2011; Moustakas, 2022). In turn, this allows programmes to respond to community needs, foster engagement, deliver more sustainable outcomes, and work at both the individual and institutional levels. The Living Lab concept - which is distinguished by multi-stakeholder involvement, user engagement, innovation and co-creation within a real-life setting - provides an innovative approach to help achieve these goals. More formally, Living Labs have been defined as “user-centred, open innovation ecosystems based on a systematic user co-creation approach, integrating research and innovation processes in real-life communities and settings” (European Network of Living Labs, 2021). Thus, this can be a powerful approach to engage a wide array of stakeholders, and create interventions that are responsive to community needs. As such, the Sport for Social Cohesion Lab (SSCL) project was conceived to implement a Living Lab approach within five sport for social cohesion programmes in four different European countries. This approach was chosen to help programmes directly engage programme participants, generate understanding of the elements that promote social cohesion in a sport setting and to co-create activities and tools to explore, support and understand social cohesion within these communities. The following toolkit reflects our multi-national experiences designing and implementing Living Labs across these various contexts. Our partners represent a variety of settings, from schools to community-based organisations, and together these experiences can provide valuable insights to other sport (and non-sport) organisations wishing to implement a Living Lab approach within their contexts and programmes. Thus, practitioners and implementers of community-based programmes should be understood as the immediate target group of this toolkit, though the insights and reflections included here can be of relevance for any individual or organisation seeking to use more participatory approaches within their work. In particular, in the coming sections, this toolkit will define the Living Lab concept more precisely, suggest some steps to launch a Living Lab, and offer insights on how to implement the different components of a Living Lab.
Er lijkt een duidelijke mate van evidentie te bestaan betreffende de relatie fysieke activiteit, respectievelijk fitheid en gezondheid in de algemene populatie en bij bepaalde pathologieën. Er is evenwel nog behoefte aan verder wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke determinanten en onderliggende mechanismen, als ook naar evidentie bij bepaalde, specifieke aandoeningen. Tevens mag duidelijk zijn dat ondanks de bestaande evidentie fysieke activiteit/oefening te weinig toegepast wordt in de gezondheidszorg. Het onderzoek naar de effectiviteit van gezondheidskundige interventies is dan ook uitermate belangrijk. Dit lectoraat hoopt dan ook een bescheiden bijdrage hieraan te kunnen leveren. Hiervoor heeft zij reeds afspraken tot samenwerking met de academische en medische wereld (in Utrecht, Amsterdam, Maastricht en Leuven), met de gezondheidszorg (RIVM Bilthoven en GG&GD Utrecht) en met de beroepen- of bedrijfswereld (Politie regio Utrecht; Enraf Nonius, Delft). De beoogde doelstellingen zullen echter naar alle waarschijnlijkheid beduidend meer tijd in beslag nemen dan de periode van 4 jaar die de Stichting Kennis Ontwikkeling voorzien heeft met betrekking tot het oprichten en financieren van de lectoraten.
Uit de Vijfde Landelijke Groeistudie is gebleken dat jonge kinderen nog steeds dikker worden (Schönbeck et al., 2011; Van Dommelen, Schönbeck, Van Buuren, & HiraSing, 2014). Overgewicht en obesitas nemen inmiddels schrikbarende waarden aan. Minder eten en meer bewegen zijn de simpele remedies, maar gedragsverandering is moeilijk te bewerkstellingen. Dit door KIEM gelden van NWO gefinancierde voorstel behelst een inventarisatie van de mogelijkheden om met een geïnstrumenteerd vest waarmee de veranderende lichaamsdimensies van de scholier eenvoudig te bepalen tijdens de lessen lichamelijke oefening. De docent krijgt op deze manier goede informatie over de puberteitstoestand van de scholier en kan op basis hiervan in het kader van het Athletic Skills Model (ASM: Wormhoudt, Teunissen,& Savelsbergh, 2012) de oefenstof optimaal afstemmen op de scholier. Het ASM is een talentontwikkelingsmodel voor zowel de breedte- als de topsport. Het ASM heeft als speerpunt het ontwikkelen van het atletisch vermogen met aandacht voor welzijn, gezondheid en prestaties. Het kent een holistische visie over bewegen, onderbouwd door praktische- en wetenschappelijke kennis. Bewegen wordt gezien als basis voor een betere gezondheid en daarmee als basis voor een betere sportieve prestatie. Gezondheidsaspecten vinden we terug bij hedendaagse lifestyle problematiek als obesitas, diabetes maar ook blessures. Blessures doordat de huidige generatie kinderen minder basisvaardigheden ontwikkelt, veroorzaakt door meerdere factoren. Voor de prestatieve kanten binnen de talentontwikkeling is het natuurlijk ook van belang dat de kansen op blessures verkleinen. Voor de specifieke groeispurt fase van jongens en meisjes heeft het ASM in zijn programma’s veel aandacht. Het te ontwikkelen vest c.q. meetinstrument zal het inzetten als het verloop van de groeispurt op een eenvoudige en frequente manier kunnen meten (wekelijks) waardoor doormiddel van ASM programma’s de kans op blessures en overtraining voorkomen kunnen gaan worden.
Vanuit de Creatieve Industrie en in het bijzonder Schoots Architecten en IJsfontein is er een toenemende behoefte aan ontwerprichtlijnen voor stress-reducerende werkruimten. Deze inzichten moeten gestoeld zijn op ruimtelijke interventies en evaluaties ervan in de praktijk. Aangezien docenten bovengemiddeld kampen met werk-gerelateerde stress, zal de doelgroep voor dit onderzoek hogeschool docenten zijn. De doelstelling van het project is dan ook om op basis van ontwerpend onderzoek een werkomgeving voor hogeschool docenten te realiseren die stress-reducerend werkt. Dit levert eerste aantoonbare resultaten op in de vorm van een in de praktijk geëvalueerde werkomgeving en daarbij behorende ontwerprichtlijnen. In een vervolgtraject kunnen deze resultaten vertaald worden naar andere werkomgevingen. De onderzoeksvraag die daarbij centraal staat is; ‘Op basis van welke ontwerprichtlijnen kunnen de werkplekken van medewerkers in het hoger onderwijs worden ontworpen, om hun werk-gerelateerde stress te verlagen?’ Als basis in het ontwerpend onderzoek, wordt de discipline-overstijgende studie van Norouzianpour (2020) gebruikt, waarin hij verschillende ontwerpstrategieën heeft opgesteld om stress te verminderen in fysieke werkomgevingen. Deze strategieën zijn nog niet eerder in de praktijk getest. Daarnaast stelt Masi Mohammadi (2017) dat middels het empathisch ontwerpproces een beter begrip kan ontstaan van hoe docenten een werkruimte ervaren en welke behoeften zij hebben als het gaat om ruimtelijke interventies. Die behoeften verschillen mogelijk per persoon, per moment en per taak, waardoor de ruimte flexibel, dynamisch en responsief zal moeten worden. Het toepassen van Ambient Intelligence (AMI) maakt het mogelijk de ruimte te personaliseren en tevens docenten aan te voelen, op behoeften te anticiperen en door subtiel van gedaante te veranderen een gezonde balans te vinden in inspanning en ontspanning bij het werken. De docent zal dus het uitgangspunt voor het ontwerpend onderzoek zijn.
Huisartsen, fysiotherapeuten en medisch specialisten zien veel patiënten (30-60%) waarbij na adequaat medisch onderzoek de klachten niet door een somatische ziekte verklaard kunnen worden. Dit worden dan ook wel somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK) genoemd. SOLK heeft in veel gevallen een langdurig beloop, veel patiënten functioneren niet meer op het niveau dat ze willen en de kwaliteit van leven is sterk verminderd. Zowel vanuit zorgprofessionals als maatschappelijk oogpunt was er sterke behoefte aan vroegtijdige identificatie en geïndiceerde preventie om chronische SOLK te voorkomen. Middels een screeningsmethode kunnen patiënten met matige SOLK vroegtijdig geïdentificeerd worden. Op basis van de literatuur en focusgroepen met experts (huisartsen, fysiotherapeuten, prakijkondersteuners geestelijke gezondheidszorg (POH-GGZ) en psychologen) is een geïndiceerde, multidisciplinaire en blended behandeling (de PARASOL behandeling) ontwikkeld. Tijdens het SIA-RAAK-publiek project PARASOL is de PARASOL behandeling, uitgevoerd door de fysiotherapeut en POH-GGZ, onderzocht. De behandeling duurt 12 weken en is een combinatie van 1) vijf face-to-face sessies met de fysiotherapeut en vier face-to-face sessies met de POH-GGZ en 2) een web-based programma met de focus op informatiemodules (film/tekst), graded activity en oefeningen. Het doel van de behandeling is gericht op klachtvermindering om chronische SOLK te voorkomen en het stimuleren van zelfmanagement. Twee grote organisaties met in totaal hebben 15 gezondheidscentra hebben geparticipeerd in het onderzoek. De betrokken fysiotherapeuten en POH’s-GGZ hebben een tweedaagse scholing gevolgd om de PARASOL behandeling te geven. Een belangrijke vervolgstap is om de PARASOL behandeling te verspreiden naar andere gezondheidscentra. Daarbij moeten we inventariseren welke stappen er nodig zijn om de PARASOL behandeling adequaat te implementeren in de beroepspraktijk en welke aanpassingen in de vorm van de scholing nodig zijn om zorgprofessionals te scholen in het geven van de PARASOL behandeling.