Introduction: Previous longitudinal studies indicate that physical activity (PA) significantly declines from primary-to secondary school, and report both changes in individual and environmental determinants of PA. In order to understand this transition and to prevent this negative trend, it is important to gather contextually rich data on possible mechanisms that drive this decline. Therefore, the aim of this study was to investigate changes of PA patterns in transition between primary and secondary school, and to add domain-specific insights of how, where, and when these changes occur. Methods: In total, 175 children participated in a 7-day accelerometer- and Global Positioning System (GPS) protocol at their last year of primary and their first year of secondary school. GPS data-points were overlaid with Geographical Information Systems (GIS) data using ArcGIS 10.1 software. Based on the GPS locations of individual data-points, we identified child’s PA at home, school, local sports grounds, shopping centers, and other locations. Also, trips in active and passive transport were identified according to previously validated GPS speed-algorithms. Longitudinal multi-level linear mixed models were fitted adjusting for age, gender, meteorological circumstances, and the nested structure of days within children and children within schools. Outcome measures were minutes spent in light PA and moderate-to-vigorous PA, specified for the time-segments before school, during school, after school and weekend days. Results: Total PA significantly declined from primary to secondary school. Although transport-related PA increased before- and during school, decreases were found for especially afterschool time spent at sports grounds and transport-related PA during weekends.
MULTIFILE
Het belang van sport en bewegen voor een gezond en vitaal Nederland is overduidelijk voor de ‘believers’ in de kracht van sport. De sport heeft echter moeite om deze kracht daadwerkelijk aan te tonen in het politieke en publieke debat. Daarnaast zijn er nog veel (groepen van) burgers die niet of te weinig bewegen en een inactief leven leiden.
Dit artikel is een oproep aan professionals in het onderwijs èn werkveld om meer aandacht te hebben voor diversiteit. Diversiteit in het hoger onderwijs is belangrijk voor het opleiden van studenten die in staat zijn om te functioneren in een steeds meer geglobaliseerde en cultureel diverse werkomgeving. Een blik op de studentenpopulatie in logistieke hbo-opleidingen in Nederland lijkt te duiden op een beperkte mate van gender- en culturele diversiteit. Het stimuleren van diversiteit is belangrijk om twee redenen. In de eerste plaats is een diverse workforce beter uitgerust om zich te bewegen in complexe internationale handelsrelaties en cultureel diverse markten, een belangrijke competentie in een steeds meer globaliserende markt. Ten tweede biedt een focus op diversiteit in (zij-)instroom een oplossing voor de tekorten op de logistieke arbeidsmarkt. In dit artikel presenteren we de resultaten van een diversiteitsscan van hbo-opleidingen logistiek met aandacht voor gender- en culturele diversiteit. Hiervoor hebben we inschrijvingscijfers van de logistieke hbo-opleidingen in Nederland van 2015 tot en met 2021 geanalyseerd. Dit hebben we gecomplementeerd met studentgesprekken om te achterhalen hoe studenten tegenover diversiteit staan, waarom zij kiezen voor logistiek en welke mogelijkheden zij zien om diversiteit te stimuleren. Op basis van deze inzichten formuleren we aanbevelingen om diversiteit in logistieke opleidingen te vergroten
MULTIFILE
De nieuwe jeugdwet (2014) en de wet op passend onderwijs (2012) hebben als doel kinderen zoveel mogelijk in hun eigen leeromgeving laten opgroeien, waarbij het onderwijs en de jeugdhulp rondom het kind en het gezin worden georganiseerd (Coalitie passend onderwijs - jeugdhulp - zorg, 2018). Als gevolg hiervan wordt van professionals in het domein ‘kind en educatie’ (onderwijs, kinderopvang, sociaal werk, jeugdzorg, buurtwerk, sociaal werk en gemeente) steeds meer verwacht dat ze samenwerken met professionals uit verschillende sectoren om de zorg rondom het kind zo optimaal mogelijk te organiseren (interprofessioneel samenwerken). Van lerarenopleiders wordt verwacht dat zij studenten voorbereiden op het interprofessioneel samenwerken in de praktijk. Hiervoor is goed inzicht in deze complexe beroepstaak essentieel. In recente literatuur wordt de noodzaak van interprofessioneel samenwerken steeds benadrukt (Peeters, 2018; Slot & Leseman, 2019), echter een eenduidig beeld van wat goed interprofessioneel samenwerken inhoudt ontbreekt nog, evenals de complexiteitsfactoren die een rol spelen in het werkveld. In het postdoconderzoek wordt door cognitieve taakanalyse (CTA) inzichtelijk gemaakt welke kennis, vaardigheden en attitudes onderwijsprofessionals nodig hebben voor interprofessionele samenwerking. Door middel van interviews, observaties en expertmeetings met onderwijsprofessionals in tien goede praktijkvoorbeelden, wordt een vaardighedenhiërarchie ontwikkeld: een overzicht van alle vaardigheden en hun onderlinge relaties. Daarnaast worden complexiteitsfactoren in kaart gebracht. Deze inzichten worden gebruikt om onderwijsmodules te ontwikkelen voor opleidingen binnen KPZ. Uitgangspunt is het vier-componenten instructiemodel dat uitgaat van een hele-taak-benadering (Van Merriënboer & Kirschner, 2018). Dit model is uitermate geschikt voor het aanleren van complexe beroepstaken waarbij kennis, vaardigheden en attitudes geïntegreerd zijn. Studenten leren in authentieke leertaken (ontleend uit de CTA) oplopend in complexiteit interprofessioneel samen te werken. Naast het ondersteunen van studenten, draagt dit onderzoek bij aan professionalisering van lerarenopleiders en geeft het inzicht aan het werkveld in de volle breedte van interprofessioneel samenwerken.
Hogeschool Utrecht zet hoog in op praktische, tweejarige Associate degree-opleidingen. Maar hoe ontwerp je een goede Ad-opleiding? Het lectoraat Beroepsonderwijs werkt samen met Instituut voor Associate degrees (IAD) aan ontwerpkennis over leeromgevingen op niveau 5.Doel Er is weinig onderzoek gedaan naar Associate degree-onderwijs (Ad-onderwijs) in het hbo. Dit zijn praktische, tweejarige opleidingen op niveau 5. Om ontwikkelaars van nieuwe Ad-opleidingen te ondersteunen, werken we aan ontwerpkennis. We willen een bijdrage leveren aan toekomstbestendig hbo-onderwijs, waarin de samenwerking tussen opleiding en het regionale werkveld centraal staat. Resultaten In dit project ontwikkelen we samen met het Instituut voor Associate Degrees ontwerpkennis over leeromgevingen op niveau 5. We werken aan de volgende resultaten: Een theoretische onderbouwing voor leeromgevingen op niveau 5 (Ad); Een globale inventarisatie van de didactiek van Ad-onderwijs in Nederland; Een instrument dat door ontwikkelaars van Ad-opleidingen wordt ingezet om het ontwerp van leeromgevingen op niveau 5 te optimaliseren. Looptijd 01 november 2018 - 01 augustus 2021 Aanpak Er is samengewerkt aan een theoretische onderbouwing en een overzicht van didactische aanpakken van andere Ad-opleidingen in Nederland. Een ontwerpspiegel wordt gebruikt om Ad-opleidingen vorm te geven en verder te optimaliseren. Meer lezen Lees meer over de theoretische onderbouwing: Is het Associate degree-onderwijs klaar voor de toekomst?; Lees meer over het gebruik van de ontwerpspiegel: De ontwerpspiegel: instrument voor reflectie ontwerp Ad-leeromgevingen; Bekijk het antwoord van de NRO Kennisrotonde op de vraag Welke kenmerken van de leeromgeving en welke aanpakken in een associate degree-opleiding bevorderen studiesucces van studenten afkomstig uit het mbo?; Luister de podcast over de ambities van de Hogeschool Utrecht bij het Instituut voor Associate degrees in samenwerking met het Kenniscentrum Leren en Innoveren.