OBJECTIVE: The prevalence of multimorbidity has risen considerably because of the increase in longevity and the rapidly growing number of older individuals. Today, only little is known about the influence of multimorbidity on cognition in a normal healthy aging population. The primary aim of the present study was to investigate the effect of multimorbidity on cognition over a 12-year period in an adult population with a large age range. METHODS: Data were collected as part of the Maastricht Aging Study (MAAS), a prospective study into the determinants of cognitive aging. Eligible MAAS participants (N = 1763), 24-81 years older, were recruited from the Registration Network Family Practices (RNH) which enabled the use of medical records. The association between 96 chronic diseases, grouped into 23 disease clusters, and cognition on baseline, at 6 and 12 years of follow-up, were analyzed. Cognitive performance was measured in two main domains: verbal memory and psychomotor speed. A multilevel statistical analysis, a method that respects the hierarchical data structure, was used. RESULTS: Multiple disease clusters were associated with cognition during a 12-year follow-up period in a healthy adult population. The disease combination malignancies and movement disorders multimorbidity also appeared to significantly affect cognition. CONCLUSIONS: The current results indicate that a variety of medical conditions adversely affects cognition. However, these effects appear to be small in a normal healthy aging population.
DOCUMENT
BACKGROUND: Global migration has increased in the past century, and aging in a foreign country is relevant to the Chinese diaspora.OBJECTIVE: With regard to migration, this study focuses on the places of aging as the context of older Chinese adults. This study aimed to describe the general health and wellbeing of this population with respect to their location.DESIGN: This study has a cross sectional design.SETTING AND PARTICIPANTS: Participants were recruited who were "aging in place" from Tianjin, China (199 participants), and "aging out of place" from the Netherlands (134 participants). Data from April to May 2019 in China and November 2018 to March 2019 in the Netherlands were aggregated.MEASUREMENTS: frailty, QoL and loneliness were used in both samples.RESULTS: T-tests and regression analyses demonstrated that social domains of frailty and QoL, as well as loneliness and frailty prevalence characterized the major differences between both places of aging. A correlation analysis and visual correlation network revealed that frailty, quality of life (QoL), and loneliness were more closely related in the aging out of place sample. Social domains of frailty and QoL, as well as the prevalence of loneliness and frailty, characterized the major differences between both places of aging.CONCLUSIONS: The findings indicate that frailty, QoL, and loneliness have a complex relationship, confirming that loneliness is a major detriment to the general wellbeing of older Chinese adults aging out of place. This study examined the places of aging of the larger Chinese population and allows a comprehensive understanding of health and wellbeing. The social components, especially loneliness, among the aging out of place Chinese community should receive more attention practice and clinical wise. On the other hand, frailty as well as its prevention is of more importance for the Chinese community aging in place.
DOCUMENT
BACKGROUND: Older adults want to preserve their health and autonomy and stay in their own home environment for as long as possible. This is also of interest to policy makers who try to cope with growing staff shortages and increasing health care expenses. Ambient assisted living (AAL) technologies can support the desire for independence and aging in place. However, the implementation of these technologies is much slower than expected. This has been attributed to the lack of focus on user acceptance and user needs.OBJECTIVE: The aim of this study is to develop a theoretically grounded understanding of the acceptance of AAL technologies among older adults and to compare the relative importance of different acceptance factors.METHODS: A conceptual model of AAL acceptance was developed using the theory of planned behavior as a theoretical starting point. A web-based survey of 1296 older adults was conducted in the Netherlands to validate the theoretical model. Structural equation modeling was used to analyze the hypothesized relationships.RESULTS: Our conceptual model showed a good fit with the observed data (root mean square error of approximation 0.04; standardized root mean square residual 0.06; comparative fit index 0.93; Tucker-Lewis index 0.92) and explained 69% of the variance in intention to use. All but 2 of the hypothesized paths were significant at the P<.001 level. Overall, older adults were relatively open to the idea of using AAL technologies in the future (mean 3.34, SD 0.73).CONCLUSIONS: This study contributes to a more user-centered and theoretically grounded discourse in AAL research. Understanding the underlying behavioral, normative, and control beliefs that contribute to the decision to use or reject AAL technologies helps developers to make informed design decisions based on users' needs and concerns. These insights on acceptance factors can be valuable for the broader field of eHealth development and implementation.
DOCUMENT
Middels een RAAK-impuls aanvraag wordt beoogd de vertraging van het RAAK-mkb project Praktische Predictie t.g.v. corona in te halen. In het project Praktische Predictie wordt een prototype app ontwikkeld waarmee fysiotherapeuten in een vroeg stadium het chronisch worden van lage rugpijn kunnen voorspellen. Om chronische rugpijn te voorkomen is het belangrijk om in een vroeg stadium de kans hierop in te schatten door psychosociale en mogelijk andere risicofactoren op chronische pijnklachten te herkennen en hierop te interveniëren. Fysiotherapeuten zijn met deze vraag naar het lectoraat Werkzame factoren in Fysiotherapie en Paramedisch Handelen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gegaan en dit heeft aanleiding gegeven een onderzoek op te zetten waarin een dergelijke methodiek ontwikkeld wordt. De voorgestelde methodiek betreft een Clinical Decision Support Tool waarmee een geïndividualiseerde kans op chronische rugpijn kan worden bepaald gekoppeld aan een behandeladvies conform de lage rugpijn richtlijn. Hiervoor is eerst geïnventariseerd welke methoden fysiotherapeuten reeds gebruiken en welke in de literatuur worden genoemd. Op basis hiervan is een keuze gemaakt ten aanzien van data die digitaal verzameld worden in minimaal 16 fysiotherapiepraktijken waarbij patiënten gedurende 12 weken gevolgd worden. Met de verzamelde data worden met machine learning algoritmes ontwikkeld voor het berekenen van de kans op chroniciteit. De algoritmes worden ingebouwd in de Clinical Decision Support Tool: een gebruiksvriendelijke prototype app. Bij het ontwikkelen van de tool worden eindgebruikers (fysiotherapeuten en patiënten) intensief betrokken. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de tool aansluit bij de wensen en behoeften van de doelgroep. De tool berekent de kans op chroniciteit en geeft een behandeladvies. Daarnaast kan de tool gebruikt worden om patiënten te informeren en te betrekken bij de besluitvorming. Vanwege de coronacrisis is er een aanzienlijke vertraging in de patiënten-instroom (doel n= 300) ontstaan die we met ondersteuning van een RAAK-impuls subsidie willen inlopen.
Leraren van de Montessori Scholengemeenschap Amsterdam (MSA) hebben binnen de grootstedelijke context te maken met grote uitdagingen ten aanzien van diversiteit en kansengelijkheid. Die uitdagingen vragen om duurzame veranderingen van praktijken en routines in een school en daarmee een gezamenlijke inzet van alle betrokkenen op team- en organisatieniveau. Het gezamenlijk vinden van antwoorden op die uitdagingen vraagt immers om het ontwikkelen en bundelen van kennis en expertise, met andere woorden om het met en van elkaar leren over grootstedelijke onderwijsvraagstukken. Dit vraagt om wezenlijke veranderingen in de wijze waarop leraren van en met elkaar leren. Om die veranderingen te initiëren is een integrale en systemische aanpak nodig waarin interventies worden doorgevoerd om leren op team- en organisatieniveau te stimuleren. De aanpak van dit praktijkprobleem vraagt om een herijking van het beroepsbeeld en –structuur door de leraar als teamspeler te profileren, om wezenlijke transities in de wijze waarop professionalisering van de leraar binnen MSA georganiseerd en uitgedragen wordt en om fundamentele veranderingen in de inrichting van de schoolorganisatie. Dat leidt tot de volgende hoofdvraag: Hoe kan ik interveniëren in een conventioneel schoolsysteem om het leren op team- en organisatieniveau te versterken teneinde bij te dragen aan duurzame school- en onderwijsontwikkeling? Hierbij is de verwachting dat door veranderprocessen en weloverwogen interventies in gang te zetten die zowel de leraar als andere betrokkenen in een schoolsysteem ertoe aanzetten om in georganiseerde vorm met en van elkaar gericht te leren er een duidelijke leercontext gerealiseerd wordt waardoor de leeropbrengsten duurzame school- en onderwijsontwikkeling versterken. Doel van dit PD-traject is derhalve om een verschuiving te realiseren van individueel leren naar team- en organisatieleren binnen MSA waardoor leraren en andere betrokkenen binnen de school gezamenlijk effectiever vorm geven aan duurzame school- en onderwijsontwikkeling.
Eind 2022 woonden in Nederland 17.652 kinderen in een pleeggezin. Van alle pleegzorgplaatsingen betrof 46% een plaatsing in het eigen netwerk van het pleegkind, dat meestal de eigen familie is. Bij deze familieplaatsingen hebben kinderen vaker met loyaliteitsconflicten te maken vanwege complexe familierelaties dan bij plaatsingen buiten hun familie(netwerk). Familiebanden blijken een bijzondere kracht en veerkracht in familieplaatsingen: ‘Eigen bloed is het waard om voor te vechten’ (pleegzorgwerker, Van de Koot et al., 2023). Hoewel familiepleegzorg een veelbelovende vorm van pleegzorg is qua stabiliteit en vertrouwdheid voor het kind, zorgen de intergenerationele familiebanden voor meer conflicten, hoogoplopende emoties en specifieke spanningen. Hierdoor stellen familieplaatsingen de betrokken pleegzorgwerkers vaak voor uitdagingen. Vaak verblijft het kind al in het (familie)pleeggezin voordat de pleegzorgwerker betrokken raakt en kunnen er zorgen bestaan over de veiligheid van het kind. Familieplaatsing in pleegzorg vraagt daarom van pleegzorgwerkers bijzondere kennis en vaardigheden over: 1) het begeleiden van de plaatsing van het pleegkind, en 2) het begeleiden van de familierelaties. Daarover is enerzijds meer onderzoek nodig in de sterke punten en belemmeringen van familiepleegzorg, alsmede de behoeften van pleegkinderen, hun ouders en pleegouders. Anderzijds is het van belang inzicht te krijgen in de vaardigheden, hulpmiddelen en werkvormen die pleegzorgwerkers nodig hebben om deze specifieke vorm van pleegzorg te begeleiden, zodat familieplaatsingen duurzaam en stabiel blijven en/of worden. Dit onderzoek beoogt antwoord te geven op de volgende vraag ‘Hoe kunnen pleegzorgwerkers het pleegkind en zijn pleegouders, ouders en mogelijke andere familieleden gedurende familieplaatsingen zo begeleiden dat de relaties rondom het pleegkind van dusdanige aard zijn dat de loyaliteit van het kind naar alle voor hem belangrijke familieleden mag uitgaan?’. Het consortium beoogt dat potentieel veelbelovende plaatsingen voor kinderen minder vaak in breakdown eindigen, maar dat het kind relationele stabiliteit en welzijn ervaart.