In this policy evaluation report, the results of the first 2 years of the Interreg funded ABCitiEs project are presented. In total 16 entrepreneurship collectives have been studied in 5 partner regions, i.e. Athens, Vilnius, Varazdin-Cakovec, Manchester and Amsterdam. The report contains an analysis of the cases and gives an overview of the most important opportunities and challenges faced by these cases. On the basis of these result, 4 policy directions have been selected in which improvement are considered most successful, i.e. access to funding, intermediaries, monitoring and experimental learning environments. Also, the report presents the action plans that have been formulated on the basis of these policy directions for the cities involved in this project. In the last 2 years of the project, project partners will implement these action plans in their respective cities.
MULTIFILE
Universities have become more engaged or entrepreneurial, forging deeper relations with society beyond the economic sphere. To foster, structure, and institutionalize a broader spectrum of engagement, new types of intermediary organizations are created, going beyond the “standard” technology transfer oces, incubators, and science parks. This paper conceptualizes the role of such new-style intermediaries as facilitator, enabler, and co-shaper of university–society interaction, making a distinction between the roles of facilitation, configuration, and brokering. As a case study, the paper presents the Knowledge Mile in Amsterdam as a novel form of hyper local engagement of a university with its urban surroundings that connects the challenges of companies and organisations in the street to a broad range of educational and research activities of the university, as well as to rebrand the street.
Gelukkig zijn wij op onze biologische bedrijven al jaren wakker dat kunstmest en bestrijdingsmiddel geen toegevoegde waarde meer geeft. Dat we onze koeien eiwitarmer dienen te voeren en naar onze mest kijken alsof het ons grootste goud is i.p.v. ernaar te kijken dat we stront stress hebben en niet weten waar we de stront moeten laten. De aanpassingen in het derogatie verhaal gaan dan ook gelukkig onze bedrijven voorbij. De opmerking dat biologische bedrijven bijna niet meer te onderscheiden zijn van gangbaar waait veel discussie op. De biologische bedrijven hebben al jaren in grond geïnvesteerd, zijn veel extensiever per ha dan gangbaar. Brengen hun overschot van mest, wanneer die er is, naar biologische akkerbouwbedrijven. Bedrijven die hier heel dankbaar voor zijn en iedere m3 mest goed benutten. Ze hebben allen geïnvesteerd in hoger dierwelzijn. (beter leven keurmerk ster 3 van de dierenbescherming komt automatisch toe aan bio bedrijven.) Maar deze voorsprong dienen we uit te buiten. En daar gaat dit traject over. Want ook wij als biologische bedrijven houden last van de gevolgen van het verleden in onze bodem. Alleen stoppen met gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest is niet voldoende. Binnen 10 jaar heeft de consument op haar telefoon een app met een scanner. Deze scanner scant bijvoorbeeld een appel wat daar allemaal in zit. Niet alleen aan mineralen maar ook aan verkeerde stoffen. Is dat en? Nee absoluut niet. Is het uitdagend? Ja zeker wanneer je als producent van voedsel aan kunt tonen dat je de echte OER voeding produceert. Ouderwets gezonds en heerlijk. Het meest opvallende is dat er nu geen verschil zit in de kwaliteit van de melk wanneer we kijken naar mineralen. Dus tussen gangbare en biologische melk. Dit is best bizar wanneer je zou verwachten dat je stopt met het gebruik van kunstmest, dat de oude kwaliteit dan weer terug zou komen. Maar niks is meer waar dan dat. Er is dus een grote puzzel te leggen om weer terug te komen bij de kwaliteit van onze producten van het tijdperk van voor de komst van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. De tijd van ouderwets gezonde melk, OER melk. De missie is dat wij als biologische melkbedrijven met 3 jaar met glans en glorie onze melk zonder stress laten scannen op de voedingsstoffen. En dat wij dan het certificaat “OER” voeding krijgen! Dat de OVO-drieluik weer ingezet gaat worden om dit als een olie vlek uit te rollen.
Wire Arc Additive Manufacturing (WAAM) is een vorm van 3D metaalprinten waarbij een lasapparaat, gemonteerd op een industriële robotarm, laag voor laag 3D objecten print. Voordelen van WAAM ten opzichte van andere 3D metaalprinttechnieken zijn lagere kosten, groter printvolume en meer kg/h materiaal depositie. Ondanks de grote interesse in WAAM komen er maar mondjesmaat nieuwe toepassingen voorbij. Eén van de voornaamste struikelblokken voor de (WAAM) maakbedrijven is dat ze vaak een lang en onzeker traject met potentiële klanten doorlopen om tot een goede toepassing te komen. De bedrijven zijn hierdoor veel tijd en geld kwijt zonder duidelijk zicht op de uitkomst. Met name voor innovatieve bedrijven is dit geld dat ze liever uitgeven aan innovatie en ontwikkeling. Het doel van dit project is een selectiemethode voor WAAM te ontwikkelen waarmee maakbedrijven hun klanten snel en gericht advies kunnen geven over de toepassingsmogelijkheden van WAAM. Als uitgangspunt wordt een selectiemethode voor Selective Laser Melting (SLM) gebruikt. Deze selectiemethode is ontwikkeld in voorgaande 3D metaalprintprojecten (BIZ 1&2). De selectiemethode identificeert producten met de hoogste potentiële impact door bedrijfswaarden te koppelen aan sterktes van 3D metaalprinten. Door de SLM selectiemethode om te zetten naar WAAM kunnen WAAM maakbedrijven sneller tot een goed advies voor potentiële klanten komen. Op deze manier stimuleren we de zinvolle toepassing van WAAM als productietechniek en zorgen we ervoor dat maakbedrijven meer tijd kunnen besteden aan het (door)ontwikkelen van deze 3D metaalprinttechniek.
Dit projectvoorstel richt zich op het effect van digitale schermen in de etalage op het winkelbezoek. Retailers Kaas en Zo en Van Dijck Experience Store, de BIZ-vereniging van de Beethovenstraat en Stad&Co vragen zich af in hoeverre digitale schermen in de etalage invloed hebben op de bezoekersaantallen van een winkel. De praktijkvraag van dit projectvoorstel luidt: Leidt een digitaal scherm in de etalage tot meer bezoekers in de winkel en meer omzet én welke content (productfoto’s met of zonder prijsweergave) kan het beste worden weergeven op het scherm? Het Store Innovation Lab, bestaande uit het lectoraat Crossmedia en het lectoraat Digital Commerce van de Hogeschool van Amsterdam, wil deze vraag samen met de partners beantwoorden. Middels twee field experimenten bij de twee retailers, zal onderzocht worden 1) wat voor effect een scherm in de etalage heeft en 2) welke content het beste op het scherm kan worden weergegeven (productfoto’s met of zonder prijsweergave). Tevens is een doel van dit projectvoorstel om het bestaande consortium uit te breiden en een RAAK-mkb vooraanmelding in te dienen. Het project beoogt de volgende uitkomsten: • Instrument (gevalideerde vragenlijst) om te meten of een technologie invloed heeft op o.a. de bezoekersintentie. • Uitvoeren van 2 experimenten in de Beethovenstraat Amsterdam. • Rapportage van uitkomsten experimenten. • Schriftelijk advies aan mkb-retailers en vakpublicatie over de inzet van digitale schermen in de etalage. • Bijeenkomst in de vorm van een presentatie aan mkb’ers en studenten over uitkomsten van het onderzoek. • Wetenschappelijke publicatie omtrent schermen, traffic en omzet. • Bijeenkomsten met retailers, technologiebedrijven en kennispartijen om consortium uit te breiden. • Interne vooraanmelding voor RAAK-mkb.