De probleemstelling van het onderzoek Teamkwaliteit en Onderwijskwaliteit is te plaatsen in de context van het onderzoeksdomein Kwaliteit van het HBO. De aanleiding van het onderzoek komt voort uit de interesse naar de redenen waarom opleidingen goed functioneren. De aanname die gemaakt is, is dat hoge kwaliteit van het onderwijs te maken heeft met hoge kwaliteit van de docententeams. Het onderzoek is uitgevoerd bij twee opleidingen van de Hogeschool Utrecht: de opleiding Personeel & Arbeid (P&A) van de faculteit Maatschappij en Recht en de opleiding Technische Bedrijfskunde (TBK) van de faculteit Natuur en Techniek. De keuze is op P&A en TBK gevallen vanwege hun hoge onderwijskwaliteit. Dat is een moeilijk te definiëren begrip en ik heb daartoe geen poging gedaan
DOCUMENT
In het kader van de bachelorstudie Technische Bedrijfskunde en het vak HRM moeten studenten een Sociaal Jaarverslag van een bedrijf bestuderen en beoordelen. Thijs Lemmens heeft dat gedaan voor de Triodos bank. Vervolgens is dat opgestuurd naar de bank, die de student daarvoor bedankte en uitnodigde voor een gesprek en rondleiding.
LINK
Afstudeerder Technische Bedrijfskunde Daan Wesselink heeft bij Metaalgroothandel MCB in Valkenswaard onderzoek gedaan naar het (interne) gebruik van verpakkingen. Dat betrof veelal wegwerpverpakkingen en houten pallets. Jaarlijks ging het om grotere bedragen. Daan heeft voorstellen gedaan om deze kosten met een paar ton per jaar te verminderen door herbruikbare verpakkingen voor te stellen en andere pallets.
LINK
Sinds de invoering in 2002 van de bachelor-master structuur in het Nederlandse hoger onderwijs hebben Nederlandse instellingen voor hoger beroepsonderwijs hun bacheloropleidingen veelal opgedeeld in een major- en een minorgedeelte. De major vormt de hoofdmoot van de bacheloropleiding en wordt door alle studenten van de betreffende opleiding gevolgd. Minors zijn kleinere onderdelen van een bacheloropleiding, waarbij de student een keuze maakt uit een beschikbaar aanbod van minors. Minors bieden studenten de mogelijkheid hun bacheloropleiding vorm te geven op een wijze die aansluit bij hun persoonlijke ambities, interesses en kwaliteiten. Van hogescholen mag worden verwacht dat ze een passend minoraanbod ontwikkelen en dat ze studenten voorlichten over en begeleiden bij hun minorkeuze. Daarbij is het van belang kennis te hebben van beïnvloedingsfactoren van minorkeuze. Uit vooronderzoek blijkt dat nauwelijks iets bekend is waardoor studenten zich bij het maken van een minorkeuze laten beïnvloeden. Dit promotie-onderzoek beoogt een bijdrage te leveren aan het opvullen van deze leemte. Op basis van literatuuronderzoek en veldonderzoeken onder studenten van een zestal hogescholen die deel uitmaken van Fontys Hogescholen is in kaart gebracht door welke factoren studenten zich laten beïnvloeden bij het maken van een minorkeuze.
DOCUMENT
Het lectoraat Regie Stedelijke Vernieuwing is een gemeenschappelijk initiatief van de Stichting Kennistransfer Bouw, Inbo Foundation en zes hogescholen, te weten Hogeschool Utrecht, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Rotterdam, Avans Hogeschool (Tilburg), Hogeschool Zuyd (Heerlen), en Saxion Hogeschool (Deventer). De genoemde hogescholen ver zorgen de opleidingen Bouwkunde, Civiele Techniek, Verkeerskunde, Bouwtechnische Bedrijfskunde, Geodesie, Ruimtelijke Ordening en Planologie en Milieukunde. In de nieuwe bachelor structuur leiden deze opleidingen op voor de graad Bachelor of Built Environment (BBE). De leerstoel is organisatorisch ondergebracht bij het Kennis instituut Gebouwde Omgeving binnen de Faculteit Natuur en Techniek van de Hogeschool Utrecht.
DOCUMENT
Peer reviewed paper op SEFI Engineering Education congress 2009 In engineering programs an important part of the learning process takes place in practical assignments like capstone projects, internships and co-op assignments in industry. The assignments are very divers. Students have different roles, work in different environments and the learning outcomes are not uniform. So how can the individual learning outcomes or growth competencies of the assignments be determined? To cope with this question the authors developed and implemented a method to monitor and assess the individual learning outcomes of the assignments. The method can be used to match a student to his next assignment in such a way that he can build his individual learning track. The method defines three aspects of an assignment: the role of the engineer (i.e. project leader, designer, researcher), the domain(s) of the assignment (i.e. user interface, software engineering) and a general results matrix that describes results and the level required to produce them. To manage the process learning outcomes are defined as products so project management methods can be used to plan, monitor and assess learning outcomes. Key aspects of the method are: 1. A general results matrix for engineering assignments 2. Learning outcomes that are defined as results in the matrix and these results can be assessed. 3. The results have levels so the learning outcomes can grow during the programme. 4. The method can be used to match, monitor and assess students on one assignment. 5. The method can be used to match, monitor and assess students for the entire programme. 6. The tools that are developed are based on an industry standard for project management.
DOCUMENT
Om adequaat te kunnen opleiden voor een diensten- of kenniseconomie zal het hoger beroepsonderwijs een nieuw perspectief moeten ontwikkelen. Niet langer zal het zich moeten definiëren als de aanbieder van welomschreven beroepsopleidingen maar als een dienstverlenende instelling gericht op de beroepsvorming van individuen. Binnen het hoger beroepsonderwijs heeft het hoger technische en natuurwetenschappelijke onderwijs deze uitdaging - overigens noodgedwongen vanwege een sterk teruglopende instroom - al opgepakt. Zo is de afgelopen jaren binnen het HTNO op uitnodiging van Axis een aantal herontwerpprojecten van start gegaan. De ervaringen van deze projecten wijzen uit dat investeringen in herontwerp (en dan met name in het vergroten van de keuzemogelijkheden van de studenten en in het omkeren van de leercyclus door concrete praktijkproblemen te laten voorafgaan aan de theorie) lonen: er is, weliswaarnog op kleine schaal, sprake van een stijgende instroom en een vermindering van de drop out. Ook bezoeken nieuwe doelgroepen techniek. Instellingen willen het traditionele, industriële onderwijsmodel verlaten ten gunste van een nieuw paradigma waarin de beroepsvorming centraal staat. Dit betekent niet dat ze het gemakkelijk vinden de omslag te maken. Vooral het investeren n loopbaanbegeleiding en in forward mapping is nog een brug te ver.
DOCUMENT
Docenten van Fontys Hogeschool Bedrijfsmanagement, Educatie en Techniek (BEnT) hebben geëxperimenteerd (Gorissen, 2014) met Flipping the Classroom in relatie tot de taxonomie van Bloom. Bij dit concept worden lage kennisniveaus uit deze taxonomie voor de les aangesproken en in de les worden hogere kennisniveaus aangesproken. Bij het herontwerp van hun lessen zijn docenten ondersteund door workshops, gegeven door Fontys Educatief Centrum (FEC). Het onderzoek geeft inzicht in de ervaringen van docenten als ze Flipping the Classroom toepassen en dient als input voor FEC zodat toekomstige workshops nog beter aansluiten bij behoeften van docenten. De hoofdvraag is: Wat zijn ervaringen van docenten en studenten van een HBO-instelling met het toepassen van de taxonomie van Bloom in relatie tot Flipping the Classroom? Hiervoor zijn drie deelonderzoeken uitgevoerd, te weten een kwalitatieve analyse van de lesvoorbereidingen en individuele interviews met docenten en een kwantitatief onderzoek onder studenten over de door hun gevolgde lessen via dit concept. Resultaten laten zien dat docenten het concept correct toepassen en ze hiervoor activerende werkvormen en ICT tools inzetten. Docenten zijn enthousiast over de toepassing ondanks dat herontwerp tijdrovend is. Studenten kenden het concept vooraf niet maar hérkenden het wel, zowel voorafgaand als in de les. Vanwege de lage respons onder studenten kan alleen een voorzichtige conclusie getrokken worden dat het concept bijdraagt aan betere verwerking van de leerstof en dat het vaker toegepast mag worden. De belangrijkste aanbevelingen zijn gericht op kennisdeling tussen docenten die dit concept (willen gaan) toepassen in het onderwijs en nader onderzoek naar de invloed op de leerprestaties van de studenten.
DOCUMENT
De kwaliteit van het Hoger Onderwijs staat in de schijnwerpers. Enerzijds is er de behoefte aan meer kwaliteit om Nederland als kennisland in de vaart der volkeren economisch voorop te laten lopen. Anderzijds is er kritiek op het veronderstelde te lage niveau van zowel instromers als uitstromers in het hoger onderwijs. In dit artikel doen wij verslag van onze zoektocht naar de voorwaarden voor kwaliteit in het hoger onderwijs, in het bijzonder het Hoger Beroeps Onderwijs (HBO). Wij hebben twee kwalitatief uitstekende opleidingen van de Hogeschool Utrecht geselecteerd en zijn gaan onderzoeken welke kenmerken deze beide opleidingen hebben die een verklaring zouden kunnen vormen voor die hoge kwaliteit. De focus is gericht op de kwaliteit van de afzonderlijke docenten en van de docententeams vanuit de aanname dat vooral deze twee factoren bepalend zijn voor onderwijskwaliteit. De opleidingen waar het onderzoek is uitgevoerd zijn de opleiding Personeel & Arbeid (P&A) van de faculteit Maatschappij en Recht en de opleiding Technische Bedrijfskunde (TBK) van de faculteit Natuur en Techniek. Beide zijn opleidingen met voltijd en deeltijd varianten
DOCUMENT