Het lectoraat wil onderzoek doen naar verschillende aspecten van het tolken uit en naar gebarentaal, zoals de overeenkomsten en verschillen tussen het tolken in gesproken talen versus gebarentalen, verbetering van het afzien van gebarentaal door tolkstudenten, en de relatie tussen taalvaardigheid en tolkvaardigheid. Tevens is het belangrijk dat de Dovengemeenschap meer betrokken wordt bij het tolkproces en bij het opleiden van tolken, en is het van groot belang dat de kennis over het tolken meer verspreid wordt onder de Doven zelf. Nog al te vaak ontstaat er miscommunicatie ondanks de aanwezigheid van een tolk en we willen inzicht krijgen in de mogelijke oorzaken en de bijdrage aan de miscommunicatie van zowel de tolk als de dove/slechthorende en de horende cliënten. Specifiek zal er aandacht worden besteed aan de rol van de tolk binnen de (Geestelijke) Gezondheidszorg via het SIA RAAK Publiek project Oog voor Communicatie.
DOCUMENT
Slechthorende en dove leerlingen op scholen voor slechthorende leerlingen en leerlingen met taalontwikkelingsstoornissen (TOS) vormen een minderheidsgroep op school en dat brengt risico’s met zich mee. Zo is hun toegang tot het gesproken Nederlands, de voertaal in de klassen, niet altijd optimaal. En het gesproken Nederlands wordt niet altijd consequent met gebaren ondersteund, aangezien niet elke leerkracht op deze scholen gebaarvaardig is. In dit artikel wordt verslag gedaan van het Kentalis project ‘NGT als T2 op school’ waarin slechthorende en dove leerlingen op Kentalis Rotsoord SO twintig lessen NGT als tweede taal (T2) kregen aangeboden van een dove docent, een native signer. Het doel van deze lessen was tweeledig: het aanleren van NGT-vaardigheden en een bijdrage leveren aan de identiteitsontwikkeling van de leerlingen.
DOCUMENT
Openbare les Dr. Saskia A.M. Wijsbroek. Verschuivende ideeën over ontwikkeling en identiteit van jeugdigen kunnen voortvarender geïntegreerd worden in het denken en handelen binnen het jeugddomein. Bestaande concepten en werkwijzen dienen daartoe verder ontwikkeld te worden, om zo meer ruimte te maken voor het combineren van kennis uit drie kennisbronnen: wetenschappelijke kennis, ervaringskennis van burgers en praktijkkennis van professionals. Dit proces wordt optimaal zichtbaar in de alliantie tussen professional, jeugdige en gezinsleden.
DOCUMENT
Openbare les Prof. Micha de Winter Wat wij tegenwoordig jeugdzorg (of jeugdhulp) noemen, maakt deel uit van een veel bredere maatschappelijke opdracht: de zorg voor jeugd. De woorden lijken erg op elkaar, maar als we het over ‘jeugdzorg’ en ‘zorg voor jeugd’ hebben gaat het over heel verschillende werelden, die in de praktijk weinig verbinding met elkaar lijken te hebben. De jeugdzorg is een afgebakend terrein dat gaat over de professionele hulp voor gezinnen waarin de opvoeding van kinderen stagneert of ontspoort. Een echte maatschappelijke ‘sector’ dus, waarbij professionele opleidingen horen, kwaliteitsstandaarden, indicatiecriteria, protocollen en wetenschappelijk onderzoek dat bepaalt wat wel of niet effectief is. ‘Zorg voor jeugd’ is daarentegen een veel breder begrip, dat gaat over het geheel van onze maatschappelijke inspanningen om nieuwe generaties kinderen en jongeren groot te brengen en toe te rusten voor een volwassen bestaan. Het zijn weliswaar heel verschillende werelden, maar ze beïnvloeden elkaar enorm. Ze vormen communicerende vaten. Als de samenleving tekortschiet in de manier waarop zij kinderen en jongeren veiligheid en kansen weten te bieden, dan zullen we dat terugzien in de aard en hoeveelheid van problemen die we in de jeugdzorg tegenkomen. Als die samenleving er daarentegen in zou kunnen slagen om ouders en kinderen voldoende hoop en perspectief op een bevredigende en uitdagende toekomst te geven, dan zal het aantal klanten van de jeugdzorg aanmerkelijk afnemen.
DOCUMENT
Openbare les Dr. Saskia A.M. Wijsbroek & Prof.Dr. Micha de Winter. Veel verhandelingen over jeugdhulp of jeugdzorg beginnen met de constatering dat het met de meeste kinderen en jongeren in Nederland over het algemeen goed gaat. In allerlei internationale vergelijkingen komt de Nederlandse jeugd er gemiddeld gezien goed af, of het nu gaat om hun gezondheid, welbevinden, onderwijskansen of kwaliteit van leven (Bot e.a. 2013; De Looze e.a. 2014; UNICEF Office of Research 2013). Onmiddellijk na deze constatering volgt dan meestal de schaduwzijde: lang niet alle kinderen en jongeren delen in deze feestvreugde. Zo komt 10 tot 15% van de jeugdigen1 tussen 0 en 18 jaar in aanraking met jeugdhulp, jeugdbescherming of jeugdreclassering, groeit bijna 10% op in gezinnen die leven onder de armoedegrens, en neemt het aantal kinderen en jongeren dat verslaafd is aan genotsmiddelen of lijdt aan overgewicht al jaren toe (CBS 2017a, 2017b; Clarijs 2017; De Looze e.a. 2014). Afhankelijk van de bedoelingen die de auteurs van zulk soort teksten hebben, leiden ze vaak tot heel uiteenlopende conclusies. Wie graag wil onderstrepen dat het Nederlandse jeugdbeleid deugt, zal vreugdevol vaststellen dat het goed gaat met de jeugd. Wie echter vindt dat er van alles misgaat in datzelfde jeugdbeleid, en dat bijvoorbeeld de recente bezuinigingen op de professionele jeugdzorg veel te ver zijn gegaan, zal vooral de nadruk willen leggen op de groep die problemen ondervindt. In het nieuwe lectoraat Jeugd, ingesteld door de provincie Utrecht en Hogeschool Utrecht (HU), vervangen we deze ogenschijnlijke tegenstelling (gaat het nu goed of slecht met de Nederlandse jeugd?) door een benadering die kwaliteit van leven van álle kinderen en jongeren centraal stelt. Immers, in een samenleving waarin mensen steeds dichter op elkaar leven en in steeds meer opzichten afhankelijk van elkaar zijn, is de verdeling van levenskwaliteit een zaak van algemeen, gedeeld belang aan het worden
DOCUMENT