De gangbare, DSM-gestuurde interpretatie van depressieve stoornis doet de ervaring van mensen die aan deze stoornis lijden geen recht. Er ontbreken drie wezenlijke aspecten aan de DSM-definitie: een verstoorde wereldbetrekking, een verstoorde lijfelijkheid en een verstoorde temporaliteit. De fenomenologische uitleg van depressie die in mijn proefschrift centraal staat, laat deze psychische stoornis niet naar voren treden als extreme somberheid, maar als existentieel isolement. De ‘stemmingsstoornis’ (mood disorder) is zo beschouwd een afstemmingsstoornis: een verstoring van een proces of gebeuren van synchronisatie op een heel elementair, lijfelijk-affectief niveau. Dat het fenomeen depressie momenteel zo wijdverbreid is – de zogeheten depressie-epidemie – kan in verband worden gebracht met de wijze waarop het individu door de laatmoderne ‘neoliberale’ cultuur tot subject wordt gevormd. De hedendaagse subjectpositie is ‘isolistisch’ van aard. Dit staat op gespannen voet met de menselijke grondbehoefte aan elementaire afstemming. Anders gezegd: de laatmoderne subjectificatie van het individu is depressogeen. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/bert-van-den-bergh-95476526/
DOCUMENT
In dit artikel, verschenen in Tijdschrift voor lerarenopleiders, 42(3), 33-43, wordt voorgesteld om persoonsvorming te benaderen als de vorming van ‘het zelf’ en daarbij twee strategieën uit de filosofische discussie rond het zelf te gebruiken. Eerst wordt besproken wat dit zelf minimaal is onder de noemers ‘subjectief’, ‘continu’ en ‘handelend’. Vervolgens worden verschillende perspectieven op het zelf die in het basisonderwijs een rol spelen besproken onder de noemers ‘persoonlijkheid’, ‘identiteit’ en ‘karakter’. Op deze manier ontstaat een manier van spreken over het zelf, die zowel theoretisch robuust, als in de praktijk herkenbaar is. Door het subject centraal te stellen in het spreken over persoonsvorming, wordt benadrukt dat we in het onderwijs altijd te maken hebben met personen die een eigen unieke ervaring van de werkelijkheid hebben, op basis van hun persoonlijke geschiedenis en eigenschappen. Door het zelf vanuit verschillende perspectieven te benaderen, wordt benadrukt dat persoonsvorming niet eenvoudig in een vakgebied of kerndoel is onder te brengen maar op allerlei momenten tijdens een onderwijsdag aan de orde is.
DOCUMENT
Dit artikel stelt dat beleidsverandering binnen de Europese Unie (EU) ook voortkomt uit besluitvorming op dagelijks niveau. Om veranderingen aan te kunnen wijzen en te verklaren dient de traditionele rationele keuzetheorie en de oriëntatie op instrumenteel-strategisch handelen te worden aangevuld met een constructivistische zienswijze op discours als bron van verandering. Met de inzichten van constructivisten en communicatiewetenschappers wordt in dit artikel gekeken naar de voorwaarden en het zich voordoen van deliberatie als discursief proces dat beleidsverandering op dagelijks niveau bevordert. In dat verband is onderzoek verricht naar een tweetal besluitvormingsprocessen op het gebied van EU-justitiesamenwerking. De ene betreft een casestudie omtrent de onderhandelingen over de totstandkoming van het Europees Bewijsverkrijgingsbevel van 2008. De ander gaat over de onderhandelingen over een Raadsbesluit betreffende de toegang van politie tot het Visa Informatie Systeem. Uit beide casestudies blijkt dat onder bepaalde omstandigheden deliberatie uitmondend in beleidsverandering zich feitelijk heeft voorgedaan. ABSTRACT This paper argues that, in addition to the practice of strategic bargaining, one may very well find in the day-to-day running of the EU decision-making instances where changes in policy outcome result from occurrences of deliberation. Occurrences have indeed been signalled in both the 'EEW' and 'VIS' cases where negotiating parties engaged in reasoned exchanges of views that resulted in position shifts and even agreements on certain issues. Analysis of both cases demonstrates that in settings where the conditions of 'insulation','intensity' or 'access of non-state actors' were prominently present, deliberation and ensuing progress towards a more reasoned understanding of the issue concerned was more likely to occur. Furthermore, a certain detachment from technical detail, yet sufficient proximity to subject matter, absence of agenda constraints and small-group dynamics made it more likely that discussants were inclined to engage in more open-minded exchanges of views based on reason and argument. On balance, clearly identifiable occurrences of deliberation-promoting progress in decisionmaking have been found in the institutionally quite diversified and multifaceted environment of the EU. They can certainly be regarded as representative of other decision-making processes operating under similar conditions, processes of which the institutionally dense EU is particularly rich. In a way, the occurrences of deliberation identified constitute a path of progressive understanding that is bound to extend beyond the temporal boundaries of a specific decision-making procedure. Reasoned understandings on certain issues achieved in either the EEW or VIS process were likely to provide a fertile basis on which further reasoned discussion can evolve into other, future decision-making processes. As such the deliberative instances found in the EEW and the VIS cases are of all periods, including the post-Lisbon period, and should be examined as alternative sources of policy change in the EU, irrespective of the timeframe.
DOCUMENT