Background In Dutch engineering education, female students outperform male students.Using an interactionalist framework, this study explores factors that contribute to this gender-based difference.Purpose This study aims to answer two questions: Do female and male students differ in background characteristics, engagement factors, and academic success? Are differences in the relationships among background characteristics, engagement factors, and academic success gender-specific?Design/method Data on male and female engineering undergraduate students from five Dutch universities were subjected to linear structural modeling to compare potential gender differences in the relationships among the focal variables. Two structural models were considered.Results Female students spent more time on independent study, reported more social inte- gration, completed more credits, and were more likely to stay in engineering than were male students. Academic integration and intention to persist were important for comple- tion of credits for both genders. Social integration was only important for men’s academic success. Females seemed to benefit less from good preparation through active learning during secondary education, and the effect of a high grade point average on math was neg- ative for females but positive for males.Conclusions Interactionalist concepts can explain academic success, but the relationships among concepts vary by gender. Males’ intentions to persist in engineering are an outcomeof engagement processes during the first year, whereas females’ intentions to persist in engineering are manifest at the start of the first year.
Substance abuse is an important risk factor for offending, but is mostly studied in males. The aim of this multicentre study is to gain insight into possible gender differences in substance abuse history and offending behavior in forensic psychiatric patients. Files were analyzed of 275 women and 275 matched men who have been admitted between 1984 and 2014 to one of four Dutch gender-mixed forensic hospitals. Risk assessment ratings were related to registered violent incidents during treatment for both women and men and to official recidivism data after discharge for a subgroup of 78 women. Substance abuse history was coded as a risk factor for more than half of the women (56.7%), but significantly more often for men (68.4%). Men were more often diagnosed with substance dependence and more frequently committed the index-offense whilst intoxicated. Prediction of violent incidents during treatment was more accurate for men. A history of substance abuse was not a significant predictor for recidivism after discharge in the subgroup women. It is concluded that there are gender differences in substance abuse history and that the relationship with offending behavior seems stronger for men. These differences have implications for substance use treatment in forensic mental health services.
Research has shown that female students cannot profit as much as male students can from cooperative learning in physics, especially in mixed-gender dyads. This study has explored the influence of partner gender on female students’ learning achievement, interaction and the problem-solving process during cooperative learning. In Shanghai, a total of 50 students (26 females and 24 males), drawn from two classes of a high school, took part in the study. Students were randomly paired, and there were three research groups: mixed-gender dyads (MG), female–female dyads (FF) and male–male dyads (MM). Analysis of students’ pre- and post-test performances revealed that female students in the single-gender condition solved physics problems more effectively than did those in the mixed-gender condition, while the same was not the case for male students. We further explored the differences between female and male communication styles, and content among the three research groups. It showed that the females’ interaction content and problem-solving processes were more sensitive to partner gender than were those for males. This might explain why mixed-gender cooperation in physics disadvantages females in high schools.
MULTIFILE
Op weg naar de Biobased Economy zijn er nationaal en internationaal belangrijke vraagstukken die om oplossing vragen. Het HBO levert met praktijkgericht onderzoek een relevante bijdrage aan de realisatie van innovaties op weg naar een biobased economy. Hogescholen staan met hun onderzoek relatief dicht bij de afzetmarkten, die voor de Biobased Economy nog sterk in ontwikkeling zijn. Wil het biobased HBO onderzoek, met zijn eigen thematiek en aanpak een goede positie in de kennisinfrastructuur krijgen en houden, dan is het noodzakelijk de krachten te bundelen. De oprichtende lectoren van het Platform Biobased Economy willen via het kennisplatform biobased economy hier graag actief aan bijdragen. Het hoofddoel van het Lectorenplatform Biobased Economy is gericht op agenderen. Vanuit het Platform willen de lectoren de komende twee jaar mede vormgeven aan de onderzoeksagenda’s van SIA, de Nationale Wetenschapsagenda, de kennisagenda van het Ministerie van Economische Zaken om het thema Biobased Economy sterker te verankeren en de transitie naar een Biobased Economy te versnellen. Onder andere door het leveren van informatie en inzichten, door signalen op te halen uit het kennis- en het beroepenveld (met name MKB). Afgeleide doelen: 1. Het Platform zal een aanspreekpunt zijn voor HBO-onderzoek voor de topsectoren (TKI BBE, TS Chemie, Energie en Agro&Food) en haar intermediairs (Chemielink, Innovatielink) en op die manier de onderzoekspijler binnen het Landelijk Kennisnetwerk vormgeven. 2. Het nationale platform zal een rol spelen in de afstemming tussen diverse thematische en regionale agenda’s binnen de Biobased Economy, en de onderlinge samenhang verwoorden, bewaken en uitdragen. 3. Het Platform zal een rol spelen in het verwoorden van de HBO aanpak en het HBO belang in diverse beleids-, onderzoeks- en innovatiegremia. 4. Het Platform zal een rol spelen in het belang van de Biobased Economy binnen de circulaire economie
Er bestaat groeiende belangstelling bij musea, goede doelen en grote festivals voor Virtual Reality. Deze instellingen hebben vaak interesse voor complexere interactieve VR-installaties met een duidelijke persuasieve intentie, zoals attitude- of gedragsverandering bij het publiek. Dit onderzoeksvoorstel richt zich op de ontwikkeling van een ‘grammatica’ voor het ontwerpen van interactieve VR installaties die zich richten op ‘reflection’ en ‘persuasion’. Uitgangspunt daarvoor is het ‘model for dimensions of interaction in VR’ dat in een eerder Raak MKB project is ontwikkeld. Het model beschrijft vier verschillende vormen van interactie in VR. Met dit onderzoek wordt een belangrijke nieuwe stap gezet door het conceptuele model te concretiseren en te onderzoeken in hoeverre deze ingezet kunnen worden voor de doelen persuasion en reflection. In hoeverre kunnen interactieve design elementen bijdragen aan het effect van VR als ‘perspective shifter’? In Fase 1 wordt het conceptuele model ingekleurd door een analyse van interactie strategieën in bestaande VR-installaties. De analyse van de installaties wordt vergezeld door interviews met de makers waarbij gevraagd wordt naar hun motief voor de implementatie van deze interactieve elementen en hun reflectie daarop. In Fase 2 worden de aldus verkregen inzichten en hypothesen gekoppeld aan theorie over media effecten, toewerkend naar een format voor VR als perspective shifter. Dit format vormt de basis voor Fase 3, waarin in samenwerking met kennispartners een concept voor een VR installatie met het thema VR for Diversity wordt ontwikkeld. Deze installatie wordt geproduceerd door één van de consortiumpartners en zal ingezet worden voor een serie experimenten waarmee wordt nagegaan hoe VR als perspective shifter kan dienen en welke rol interactieve (verhaal)elementen daarbij kunnen spelen. Parallel aan het onderzoekstraject worden experts meetings en workshops georganiseerd en zal de verkregen kennis worden bestendigd binnen onderwijsafdelingen aan de Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht.