Een Duits verzorgingstehuis nodigde recent aangekomen vluchtelingen uit die geïnteresseerd waren in werken in de ouderenzorg. Het doel van deze studie was om inzicht te krijgen in hoe gevestigde zorgverleners en eerstegeneratie immigranten nieuwkomers sleutelden aan waarden om de zorg voor mensen met dementie vorm te geven. Deze etnografische studie omvatte 200 uur observatie, 24 diepte-interviews en twee focusgroepinterviews met zes immigranten van de eerste generatie en zes gevestigde personeelsleden. De gevestigde zorgverleners en immigranten van de eerste generatie toonden zich bereid en in staat om te sleutelen aan situaties waarin verschillende waarden een rol speelden. Wanneer de werklast echter te zwaar wordt, kunnen medewerkers uit beide groepen gevoelens van machteloosheid, onverschilligheid en demotivatie ervaren. Institutionele beperkingen hebben een negatieve invloed op de interactie tussen gevestigde zorgverleners en immigranten van de eerste generatie die nieuwkomers zijn en beïnvloeden hun uitvoering van de zorg voor geriatrische bewoners met dementie. In dergelijke situaties wordt het cruciaal voor het personeel om een ondersteunende supervisor te hebben die hen kan helpen om te gaan met de dagelijkse stressfactoren van hun praktijk.
MULTIFILE
Background: Our aim was to identify dietary patterns by the level of maternal education that contribute to BMI, fat mass index (FMI), and fat-free mass index (FFMI) in children at age 5 and to assess if these dietary patterns are related to BMI at age 10. Methods: Per group (low/middle/high level), Reduced Rank Regression (RRR) was used to derive dietary patterns for the response variables BMI z-score, FMI, and FFMI in 1728 children at age 5 in the Amsterdam Born Children and their Development (ABCD) cohort. Regression analyses were then used to determine the association with BMI at age 10. Results: In each group, pattern 1 was characterized by its own cluster of food groups. Low: water/tea, savory snacks, sugar, low-fat meat, and fruits; middle: water/tea, low-fat cheese, fish, low-fat dairy, fruit drink, low-fat meat, and eggs; and high: low-fat cheese, fruits, whole-grain breakfast products, and low-fat and processed meat. Additionally, in each group, pattern 1 was positively associated with BMI z-scores at age 10 (low: β ≤ 0.43 [95% CI ≤ 0.21; 0.66], p < 0.001, middle: β ≤ 0.23 [0.09; 0.36], p ≤ 0.001, and high: β ≤ 0.24 [0.18; 0.30], p < 0.001). Conclusions: The dietary patterns stratified by the level of maternal education are characterized by different food groups. But in all the groups, pattern 1 is positively associated with BMI at age 10.
MULTIFILE
Young people and generation Z bring new values and appreciations into the business world. Entrepreneurship is more appreciated, and plenty of countries try to encourage young people for entrepreneurial paths. Here the interest is to see what kind of entrepreneurial qualities are needed with young business students from different cultures. Entrepreneurial qualities needed were measured with Courage, Willingness to take Risks, Motivation, Self-Esteem, Optimism, Resilience, Persistence, Decisiveness, Innovativeness, Mentor to Help Me, Team to Build Up the Business, More Knowledge of Entrepreneurship, Good Business Idea. Data was analyzed with SPSS-program and results concerning entrepreneurship education are discussed at the end of the paper.
LINK
Eind 2022 woonden in Nederland 17.652 kinderen in een pleeggezin. Van alle pleegzorgplaatsingen betrof 46% een plaatsing in het eigen netwerk van het pleegkind, dat meestal de eigen familie is. Bij deze familieplaatsingen hebben kinderen vaker met loyaliteitsconflicten te maken vanwege complexe familierelaties dan bij plaatsingen buiten hun familie(netwerk). Familiebanden blijken een bijzondere kracht en veerkracht in familieplaatsingen: ‘Eigen bloed is het waard om voor te vechten’ (pleegzorgwerker, Van de Koot et al., 2023). Hoewel familiepleegzorg een veelbelovende vorm van pleegzorg is qua stabiliteit en vertrouwdheid voor het kind, zorgen de intergenerationele familiebanden voor meer conflicten, hoogoplopende emoties en specifieke spanningen. Hierdoor stellen familieplaatsingen de betrokken pleegzorgwerkers vaak voor uitdagingen. Vaak verblijft het kind al in het (familie)pleeggezin voordat de pleegzorgwerker betrokken raakt en kunnen er zorgen bestaan over de veiligheid van het kind. Familieplaatsing in pleegzorg vraagt daarom van pleegzorgwerkers bijzondere kennis en vaardigheden over: 1) het begeleiden van de plaatsing van het pleegkind, en 2) het begeleiden van de familierelaties. Daarover is enerzijds meer onderzoek nodig in de sterke punten en belemmeringen van familiepleegzorg, alsmede de behoeften van pleegkinderen, hun ouders en pleegouders. Anderzijds is het van belang inzicht te krijgen in de vaardigheden, hulpmiddelen en werkvormen die pleegzorgwerkers nodig hebben om deze specifieke vorm van pleegzorg te begeleiden, zodat familieplaatsingen duurzaam en stabiel blijven en/of worden. Dit onderzoek beoogt antwoord te geven op de volgende vraag ‘Hoe kunnen pleegzorgwerkers het pleegkind en zijn pleegouders, ouders en mogelijke andere familieleden gedurende familieplaatsingen zo begeleiden dat de relaties rondom het pleegkind van dusdanige aard zijn dat de loyaliteit van het kind naar alle voor hem belangrijke familieleden mag uitgaan?’. Het consortium beoogt dat potentieel veelbelovende plaatsingen voor kinderen minder vaak in breakdown eindigen, maar dat het kind relationele stabiliteit en welzijn ervaart.
To treat microbial infections, antibiotics are life-saving but the increasing antimicrobial resistance is a World-wide problem. Therefore, there is a great need for novel antimicrobial substances. Fruit and flower anthocyanins have been recognized as promising alternatives to traditional antibiotics. How-ever, for future application as innovative alternative antibiotics, the full potential of anthocyanins should be further investigated. The antimicrobial potential of anthocyanin mixtures against different bacterial species has been demonstrated in literature. Preliminary experiments performed by our laboratories, using grape, rose and red cabbage anthocyanins against S. aureus and E. coli confirmed the antimicrobial potential of these substances. Hundreds of different anthocyanin entities have been described. However, which of these entities hold antimicrobial effects is currently unknown. Our preliminary data show that an-thocyanins extracted from grape, rose and red cabbage contain different collections of anthocyanin entities with differential antimicrobial efficacies. Our focus is on the extraction and characterization of anthocyanins from various crop residues. Grape peels are residues in the production of wine, while red rose and tulip leaves are residues in the production of tulip bulbs and regular horticulture. The presence of high-grade substances for pharmacological purposes in these crops may provide an innovative strategy to add value to other-wise invaluable crop residues. This project will be performed by the collaborative effort of our institute together with the Medi-cal Microbiology department of the University Medical Center Groningen (UMCG), 'Wijnstaete', a small-scale wine-producer (Lemelerveld) and Imenz Bioengineering (Groningen), a company that develops processes to improve the production of biobased chemicals from waste products. Within this project, we will focus on the antimicrobial efficacy of anthocyanin-mixtures from sources that are abundantly and locally available as a residual waste product. The project is part of a larger re-search effect to further characterize, modify and study the antimicrobial effects of specific anthocy-anin entities.
“Authentieke Vanille uit de kas” richt zich op het ontwikkelen van producten en praktische richtlijnen voor glastelers voor een hogere opbrengst van in de kas geteelde Vanillepeulen uit gezonde planten met meer Vanille en een authentieke geur en smaak. Het hiervoor benodigde onderzoek staat onder leiding van het lectoraat Biodiversiteit en Generade, het Center of Expertise Genomics van Hogeschool Leiden. In het project participeren kennisinstellingen, MKB-bedrijven uit de tuinbouw en bedrijven met expertise in chemie, bodemverbetering en genomics. Het project bestaat uit vier deelonderzoeken: 1. Het bestuivingsonderzoek richt zich op ontwikkeling van een instrument voor optimale overdracht van pollen in Vanillebloemen. 2. Een inventarisatie van het microbioom in Vanilleplanten en -peulen in het wild uit het regenwoud in Costa Rica, plantages op Reunion en Nederlandse kassen zal meer inzicht geven in de correlatie tussen de samenstelling van deze microben en het Vanillegehalte van de peulen en hun lokale geur en smaak. De inventarisatie zal gedaan worden met Next Generation DNA metabarcoding van markers ontwikkeld voor schimmels en bacterieen. 3. Daarnaast richt het onderzoek zich op de fermentatie van de Vanillepeul. Er zal worden onderzocht welke combinatie van microben leidt tot productie van een zo hoog mogelijk gehalte aan precursors van Vanille in groene peulen en een authentieke geur en smaak. Dit wordt gedaan met een combinatie van experimenteel teeltonderzoek en chemische analyses. 4. Momenteel wordt aantasting door schimmels en virussen in de kas met de hand verwijderd. Deze behandeling is kostbaar maar voor biologische teelt de enige optie. Een vierde pijler van het onderzoek zal daarom gericht zijn op de verbetering van het substraat. Met behulp van experimenteel onderzoek zal worden nagegaan welke mix aan microben in het substraat nodig is voor bescherming tegen aantasting door kwaadaardige schimmels.