Risk assessment plays an important role in forensic mental health care. The way the conclusions of those risk assessments are communicated varies considerably across instruments. In an effort to make them more comparable, Hanson, R. K., Bourgon, G., McGrath, R., Kroner, D. D., Amora, D. A., Thomas, S. S., & Tavarez, L. P. [2017. A five-level risk and needs system: Maximizing assessment results in corrections through the development of a common language. The Council of State Governments Justice Center. https:// csgjusticecenter.org/wp-content/uploads/2017/01/A-Five-Level-Risk-and-Needs-system_Report.pdf] developed the Five-Level Risk and Needs System, placing the conclusions of different instruments along five theoretically meaningful levels. The current study explores a Five-Level Risk and Needs system for violent recidivism to which the numerical codings of the HCR-20 Version 2 and its successor, the HCR-20V3 are calibrated, using a combined sample from six previous studies for the HCR-20 Version 2 (n = 411 males with a violent index offence) and a pilot sample for the HCR-20V3 (n = 66 males with a violent index offence). Baselines for the five levels were defined by a combination of theoretical (e.g. expert meetings) and empirical (e.g. literature review) considerations. The calibration of the HCR-20 Version 2 was able to detect four levels, from a combined level I/II to an adjusted level V. The provisional calibration of the HCR-20V3 showed a substantial overlap with the HCR-20 Version 2, with each level boundary having a 2-point difference. Implications for practice and future research are discussed.
DOCUMENT
Most violence risk assessment tools have been validated predominantly in males. In this multicenter study, the Historical, Clinical, Risk Management–20 (HCR-20), Historical, Clinical, Risk Management–20 Version 3 (HCR-20V3), Female Additional Manual (FAM), Short-Term Assessment of Risk and Treatability (START), Structured Assessment of Protective Factors for violence risk (SAPROF), and Psychopathy Checklist–Revised (PCL-R) were coded on file information of 78 female forensic psychiatric patients discharged between 1993 and 2012 with a mean follow-up period of 11.8 years from one of four Dutch forensic psychiatric hospitals. Notable was the high rate of mortality (17.9%) and readmission to psychiatric settings (11.5%) after discharge. Official reconviction data could be retrieved from the Ministry of Justice and Security for 71 women. Twenty-four women (33.8%) were reconvicted after discharge, including 13 for violent offenses (18.3%). Overall, predictive validity was moderate for all types of recidivism, but low for violence. The START Vulnerability scores, HCR-20V3, and FAM showed the highest predictive accuracy for all recidivism. With respect to violent recidivism, only the START Vulnerability scores and the Clinical scale of the HCR-20V3 demonstrated significant predictive accuracy.
MULTIFILE
The HCR-20V3 is a violence risk assessment tool that is widely used in forensic clinical practice for risk management planning. The predictive value of the tool, when used in court for legal decisionmaking, is not yet intensively been studied and questions about legal admissibility may arise. This article aims to provide legal and mental health practitioners with an overview of the strengths and weaknesses of the HCR-20V3 when applied in legal settings. The HCR-20V3 is described and discussed with respect to its psychometric properties for different groups and settings. Issues involving legal admissibility and potential biases when conducting violence risk assessments with the HCR-20V3 are outlined. To explore legal admissibility challenges with respect to the HCR-20V3, we searched case law databases since 2013 from Australia, Canada, Ireland, the Netherlands, New Zealand, the UK, and the USA. In total, we found 546 cases referring to the HCR-20/HCR-20V3. In these cases, the tool was rarely challenged (4.03%), and when challenged, it never resulted in a court decision that the risk assessment was inadmissible. Finally, we provide recommendations for legal practitioners for the cross-examination of risk assessments and recommendations for mental health professionals who conduct risk assessments and report to the court. We conclude with suggestions for future research with the HCR-20V3 to strengthen the evidence base for use of the instrument in legal contexts.
DOCUMENT
ACHTERGROND : Problematisch middelengebruik is een belangrijke risicofactor voorcriminaliteit en geweld.Dit is echter vooral bij mannen onderzocht en meer kennis over vrouwen is gewenst. DOEL: Beschrijven van mogelijke genderverschillen in problematisch middelengebruik en de relatie tot delictgedrag bij forensisch psychiatrische patiënten. METHODE: Dossiers van 275 vrouwen en 275 mannen die in 1984-2014 opgenomen zijn (geweest) in één van vier forensisch psychiatrische instellingen werden gecodeerd en gerelateerd aan geweldsincidenten tijdens behandeling en recidive na ontslag (bij 78 vrouwen). RESULTATEN: Hoewel problematisch middelenmisbruik bij vrouwen prevalent was (57%), kwam het bij mannen significant vaker voor (68%). Mannen hadden vaker de dsm-iv-classificatie middelenafhankelijkheid en hadden vaker het indexdelict gepleegd terwijl ze onder invloed waren. Middelengebruik had bij hen een betere voorspellende waarde voor geweldsincidenten tijdens behandeling. Zowel vrouwen als mannen met problematisch middelengebruik hadden beduidend meer historische risicofactoren dan degenen zonder middelenmisbruik. Een geschiedenis van problemen met middelengebruik was geen significante voorspeller voor recidive na ontslag bij vrouwen. CONCLUSIE: Er bestaan genderverschillen wat betreft problematisch middelengebruik, waarbij de relatie met delictgedrag voor mannen sterker is. De gevonden genderverschillen hebben implicaties voor (verslavings-) behandeling in forensische zorginstellingen.
DOCUMENT
Hoewel er de laatste decennia veel onderzoek is gedaan naar risico- en beschermende factoren en er vele risicotaxatie-instrumenten ontwikkeld zijn, is er duidelijk minder bekend over hoe de communicatie van risico’s naar de rechter of naar andere instellingen verloopt. Een wezenlijke vraag hierbij is hoe de informatie wordt ontvangen en begrepen en of de wijze van communiceren van invloed is op de besluitvorming, bijvoorbeeld het al dan niet opleggen van een (behandel)maatregel. Risicocommunicatie vormt de link tussen risicotaxatie en de besluitvorming en het daaropvolgende risicomanagement, en bepaalt daarmee in feite het nut van de risicotaxatie.
MULTIFILE
Inschatten van het risico van herhaald delictgedrag is steeds belangrijker in het forensisch sociale domein. In dit artikel wordt beschreven hoe de risicotaxatie het best vorm kan krijgen in de praktijk en wat de rol van de verpleegkundig specialist hierin kan zijn. Aan de hand van de casus over Kimberly wordt duidelijk hoe risicotaxatie gebruikt kan worden in de behandeling.
DOCUMENT
Women and girls represent only a minority in the penitentiary system and in forensic mental health care. About 6%–10% of both prison and forensic psychiatric populations in Western countries comprise women (see for the most recent offi cial statistics in the UK w ww.gov. uk/government, in Canada w ww.statcan.gc.ca, and in the US w ww.bjs.gov) . However, there seems to be widespread agreement that in the past 20 years female offending has been on the rise, especially violent offending and particularly among young women ( Miller, Malone, and Dodge, 2010; M oretti, Catchpole, and Odgers, 2005) . Overall, a disproportionate growth of females entering the criminal justice system and forensic mental health care has been observed in many countries (for reviews, see Nicholls, Cruise, Greig, and Hinz, 2015; Odgers, Moretti, and Reppucci, 2005 ; Walmsley, 2015) . In addition, it should be noted that the ‘dark number’ for women is suggested to be bigger than for men. Offi cial prevalence rates of female offending might constitute an underestimation as women usually commit less reported offences, for example, domestic violence (N icholls, Greaves, Greig, and Moretti, 2015) . Furthermore, it has been found that – if apprehended – girls and women are treated more leniently by professionals and the criminal justice system. Generally, they receive lower prison sentences and are more often admitted to civil psychiatric institutions instead of receiving a prison sentence or mandatory forensic treatment after committing violence ( Javdani, Sadeh, and Verona, 2011 ; Jeffries, Fletcher, and Newbold, 2003 ). Hence, although female offenders compared to male offenders are a minority, female violence is a substantial problem that deserves more attention. Our understanding of female offenders is hindered by the general paucity of theoretical and empirical investigations of this population. In order to improve current treatment and assessment practices, our knowledge and understanding of female offenders should be enlarged and optimised (d e Vogel and Nicholls, 2016 ).
DOCUMENT
In deze handreiking bieden wij richtlijnen voor het behandelen van vrouwen in de (gemengde) klinische forensische zorg. Deze zijn gebaseerd op literatuuronderzoek, een enquête (ingevuld door 295 professionals), interviews met 22 professionals en 11 patiënten (acht vrouwelijke, drie mannelijke), twee expertmeetings met professionals en een expertmeeting met vrouwelijke patiënten en een pilot onderzoek in drie forensische instellingen. In het eindrapport Behandelen van vrouwen: Een vak apart? Ontwikkeling van een handreiking voor het behandelen van vrouwen in de klinische forensische zorg1 wordt de onderbouwing van deze richtlijnen vanuit de literatuur en het door ons uitgevoerde onderzoeksproject uitgebreid besproken. We vinden het belangrijk te benadrukken dat meerdere van de richtlijnen in deze handreiking evenzogoed voor mannen in de klinische forensische zorg waardevol kunnen zijn. Gender-responsief werken betekent rekening houden met genderverschillen, maar ook zo goed mogelijk afgestemd op het individu, of dit nu een vrouw, man of andere genderidentiteit is. Toch vonden we het nodig om specifieke richtlijnen te formuleren voor vrouwen, aangezien tot nu toe de meeste aandacht binnen de forensische zorg, zowel vanuit de wetenschap als de praktijk, uit is gegaan naar mannen. Onderzoek is nog beperkt, maar laat wel zien dat de meeste (risicotaxatie)instrumenten en forensische behandelmethoden minder bruikbaar zijn voor vrouwen en dat aanpassingen of aanvullingen gewenst zijn. Daarnaast denken we dat extra aandacht voor vrouwen van belang is gezien hun duidelijke minderheidspositie in forensische instellingen. We willen graag alle patiënten en professionals die hebben meegewerkt aan het onderzoeksproject (enquête, interviews, expertmeetings en pilot onderzoek) hartelijk bedanken. Hun input was bijzonder waardevol. Ook danken we de leden van de begeleidingscommissie Marije Keulen-de Vos, Marike Lancel, Jeroen Kampkes, Tiemenna Oosterhof, Anne-Marie Slotboom, en Jeantine Stam voor hun constructieve meedenken en Juul Depla en Els Russchenberg, die in het kader van hun onderzoeksstage veel werk hebben verzet. We hopen dat deze handreiking kan bijdragen aan een zo effectief mogelijke behandeling van vrouwen in de klinische forensische zorg in het belang van deze vrouwen, hun directe omgeving (met name eventuele kinderen), de professionals die met hen werken en de maatschappij.
DOCUMENT
"Background: Victimization is highly prevalent in individuals with mild intellectual disability (MID) or borderline intellectual functioning (BIF) and is an important risk factor for mental health problems and violent behavior. Not much is known, however, about victimization history in women with MID-BIF admitted to forensic mental health care. Aims: The aim of this multicenter study is to gain insight into victimization histories and mental health problems of female forensic psychiatric patients with MID-BIF. Methods: File data were analyzed of 126 women with MID-BIF who have been admitted to one of five Dutch forensic psychiatric hospitals between 1990 and 2014 and compared to data of 76 female patients with average or above intellectual functioning and to a matched sample of 31 male patients with MID-BIF. Results: All forensic paients had high rates of victimization, but women with MID-BIF showed an even higher prevalence of victimization during both childhood and adulthood and more complex psychopathology compared to female patients without MID-BIF. Compared to male forensic patients with MID-BIF, women with MID-BIF were more often victim of sexual abuse during childhood. During adulthood, the victimization rate in these women was more than three times higher than in men. Conclusions: Victimization is a salient factor in female forensic patients with MID-BIF and more gender-responsive trauma-focused treatment is needed."
DOCUMENT
Risicotaxatie – kortweg: het inschatten van de kans op grensoverschrijdend gedrag, of meer specifiek op delictgedrag, veelal met behulp van risicotaxatie-instrumenten – is een middel dat wijdverbreid wordt ingezet in de forensische keten. In dit artikel gaan wij allereerst in op de doelen van risicotaxatie en vervolgens kort op hoe risicotaxatie wordt uitgevoerd. Daarna bespreken we welke rol risicotaxatie heeft in twee onderscheiden fasen met uiteenlopende actoren in de forensische keten, te beginnen met het moment waarop een verdachte de forensische keten binnentreedt. Hierbij besteden we aandacht aan de huidige stand van zaken en enkele uitdagingen voor de toekomst. We ronden af met enkele overdenkingen over het middel risicotaxatie.
DOCUMENT