De toolkit is bedoeld voor jongerenwerkers die homoseksualiteit bespreekbaar willen maken in hun contact met jongeren met als doel weerstand tegen homoseksualiteit te verminderen en bij te dragen aan het vergroten van de tolerantie voor homoseksualiteit. In deze toolkit zijn werkvormen opgenomen die specifiek gericht zijn op de doelgroep jongeren en die deels door jongerenwerkers eerder succesvol gebruikt zijn bij het bespreekbaar maken van homoseksualiteit. De toolkit biedt handvatten waarmee jongerenwerkers in de praktijk aan de slag kunnen.
DOCUMENT
Artikel over de tekortschietende samenwerking tussen opleidingen, welzijnsorganisaties en onderzoekers in de professionalisering van het jongerenwerk. Aanleiding is het debat over professionalisering van de sociaal agogische beroepen. Dr. Metz, programmadirecteur bij Youth Spot, stelt dat klassieke professionaliseringstrategieën, met wetenschappelijke experimentele kennis als norm, niet altijd goed aansluiten bij de uitvoeringspraktijk. Youth Spot is een onderzoek- en praktijkcentrum voor jongerenwerk. Het heeft tot doel gezamenlijk te werken aan de profilering, professionalisering en praktijkontwikkeling van het jongerenwerk. Dit artikel belicht de aanleiding voor het ontstaan van Youth Spot, de structuur van de samenwerking, de ervaringen met de wijze van samenwerken en de meerwaarde voor de professionalisering van het grootstedelijk jongerenwerk. Daarmee biedt dit artikel enerzijds een kijkje in de keuken van het (groot)stedelijke jongerenwerk en anderzijds biedt zij inzicht in ervaringen met alternatieve professionalisering strategieën.
DOCUMENT
Dit rapport beschrijft de ondersteuningsbehoeften van jongeren tussen 16 en 24 jaar op het gebied van seksualiteit, intimiteit en relaties en welke rol het jongeren- en straathoekwerk hierin kan spelen. Dit rapport komt voort uit het onderzoeksproject Het Hoort Erbij!
DOCUMENT
geen samenvatting
DOCUMENT
Het onderzoek is een eerste aanzet voor verdere studie en wordt beschouwd als een pilot. Het doel ervan kan vanuit meerdere perspectieven worden geformuleerd. Voor Doenja Dienstverlening is een belangrijk doel betere handvatten te krijgen in het omgaan met diversiteit gerelateerde spanningen in de wijk. Voor de HU-onderzoekers is het doel meer zicht te krijgen op de complexiteit van de problematiek en de wijze waarop sociaal makelaars hier in hun dagelijks werk mee geconfronteerd worden. Voor de HU-studenten is het doel om in het kader van (de afronding van) hun studie een onderzoek mee uit te kunnen voeren ronde deze thematiek. De vraagstelling van de pilot is in samenspraak tussen de onderzoekers en sociaal makelaars geformuleerd en luidt: Hoe gaan sociaal makelaars om met diversiteit gerelateerde spanningen in de wijk? Hier konden de volgende deelvragen van worden afgeleid 1. Wanneer is er volgens sociaal makelaars sprake van spanningen in de wijk? 2. Op grond waarvan worden deze spanningen (al dan niet) gerelateerd aan toenemende diversiteit? 3. Hoe worden deze spanningen door de sociaal makelaars beoordeeld? 4. Welke werkprincipes bieden houvast in de omgang met diversiteit gerelateerde spanningen?
DOCUMENT
Wat vinden docenten in het beroepsonderwijs in onderwijspedagogische zin de moeite van het onderwijzen waard? Deze vraag staat centraal in de publicatie Onderwijspedagogische visies van mbo-docenten.
MULTIFILE
In dit onderzoek staan twee onderzoeksvragen centraal:- Wat zijn de opvattingen van leraren over burgerschapsonderwijs in Amsterdam?- Welke samenhang bestaat er bij de opvattingen van leraren over burgerschap?We hebben geprobeerd een antwoord te vinden op deze vragen door een representatieve groep Amsterdamse leraren via een gestandaardiseerde vragenlijst te bevragen en daarnaast diepte-interviews bij een selectie groep leraren af te nemen over hun opvattingen aangaande verschillende aspecten van burgerschapsonderwijs bij hun op school. Hieronder worden eerst de belangrijkste uitkomsten besproken, daarna komen enkele beperkingen van het onderzoek aan bod, vervolgens worden de uitkomsten in breder kader geplaatst en afgesloten wordt met enkele aanbevelingen. Volgens de bevraagde leraren is burgerschap een belangrijk onderdeel van het onderwijs en een belangrijk ontwikkeldoel voor hun leerlingen. Hierbij vinden we op hoofdlijnen geen verschil tussen verschillende groepen leraren. De verschillen tussen po-, vo- en mbo-leraren, het vak dat zij geven, hun sekse en bijvoorbeeld het aantal jaar dat zij voor de klas staan, maken geen wezenlijk verschil voor de erkenning van het belang van burgerschapsonderwijs. Gemiddeld genomen oordelen de leraren neutraal over de situatie op hun school met betrekking tot burgerschapsonderwijs. Hierbij vinden we geen verschillen voor bijvoorbeeld vak, type onderwijs, opleidingsniveau van de leraar en het aantal jaren dat zij lesgeven. Wel is er samenhang met andere opvattingen over het burgerschapsonderwijs: het plannen van activiteiten en de afwezigheid van belemmeringen gaat samen met een positiever oordeel over de situatie op school. Interessant is dat, daarbij rekening houdend met verschillende kenmerken van leraren en hun school, in een aantal stadsdelen (Noord, Zuidoost, Oost en Centrum) iets positiever geoordeeld wordt over burgerschapsonderwijs dan in andere stadsdelen. In schril contrast met het belang dat aan burgerschap gehecht wordt, is de regelmaat en planning van burgerschapsonderwijs: slechts af en toe zijn leraren daarmee bezig en vaak zonder dat het gepland is. Hierbij bestaat wel verschil tussen leraren, ook wanneer we rekeninghouden met enkele relevante persoonskenmerken. Vrouwelijke leraren en leraren in gamma-vakken (zoals maatschappijleer, geschiedenis) geven vaker aan burgerschap een plek te geven in hun les dan mannen en leraren in andere vakken. Dezelfde analyse laat zien dat self-efficacy en planning samenhangen met het met regelmaat bezig met burgerschap in de les. Leraren hebben aanzienlijk vertrouwen in eigen kunnen met betrekking tot burgerschapsonderwijs. Opvallend hierbij is dat het kwalitatieve gedeelte van deze studie erop wijst dat leraren (docenten maatschappijleer uitgezonderd) menen dat zij in hun opleiding weinig of niets geleerd hebben over burgerschapsonderwijs. Dat zij zichzelf op dit terrein bekwaam achten heeft in hun ogen vooral te maken met hun opvoeding, steun van collega’s of persoonlijke beroepsinteresse. Voor self-efficacy vinden we alleen een robuuste samenhang met het met regelmaat uitvoeren van burgerschapsonderwijs. Als je er vaker mee bezig bent, krijg je meer vertrouwen in eigen kunnen of als je minder twijfelt over je eigen kunnen geef je burgerschap vaker een plek in je les. De leraren in Amsterdam menen dat er slechts in beperkte mate sprake is van belemmeringen bij het vormgeven en uitvoeren van burgerschapsonderwijs. Interessant is dat leraren niet primair de achtergrond van leerlingen als belemmering ervaren maar veeleer organisatorische zaken: het onderwijs is overbelast en klassen zijn te groot. Niettemin laten de interviews zien dat wat leerlingen met zich meebrengen de klas in en hoe de stad Amsterdam zich ontwikkelt substantiële belemmeringen kunnen zijn voor burgerschapsonderwijs. Te denken valt dan vooral aan segregatie en daarmee samenhangende homogene klassen en extreme opvattingen van leerlingen. De context zoals die in de inleiding geschetst is, wordt daarmee gedeeltelijk door leraren bevestigd maar het lijkt niet de boventoon te voeren bij hun beeld over burgerschapsonderwijs in Amsterdam.
DOCUMENT
Deze onderzoekspublicatie geeft inzicht in wat lerarenopleiders en praktijkopleiders nodig hebben om zich te bekwamen op het gebied van inclusief lesgeven en het ontwikkelen en uitvoeren van een inclusief curriculum.
DOCUMENT
Democratie, politiek, verzorgingsstaat, de EU, het bankenstelsel, beleid omtrent klimaatverandering. Allemaal burgerschapsthema’s die complex zijn. Volgens sommigedocenten zijn deze onderwerpen zo ingewikkeld dat ze eigenlijk vooral in het vwo behandeld moeten worden en misschien ook in eenvoudigere vorm op het havo. In het vmbo zou dat niet mogelijk zijn. Vmbo-leerlingen zouden niet slim genoeg zijn, onvoldoende de complexiteit van de samenleving kunnen doorzien en onvoldoende abstractievermogen hebben. Velen zullen dit verhaal over vmbo-leerlingen herkennen. Wijhebben er ernstige moeite mee. Natuurlijk bestaan er verschillen tussen leerlingen. Vmbo-leerlingen hebben gemiddeld gezien minder burgerschapskennis dan vwo-leerlingen, vwo-leerlingen hebben vaak meer vermogen tot abstract denken dan hun peers in het vmbo. Maar álle leerlingen zijn in staat om na te denken over bovenstaandemaatschappelijke vraagstukken, zoals we hieronder zullen laten zien. Of leerlingen in de les in staat zijn om na te denken over maatschappelijke vraagtukken, hangt vooral samen met de door de docent gekozen pedagogisch-didactische strategieën en bijbehorende werkvormen. Uiteindelijk hangt de leeropbrengst van onderwijs samen met de vakinhoudelijke en pedagogisch-didactische kwaliteiten van docenten. Als een leraar zegt dat leerlingen te dom zijn om over dit soort onderwerpen na te denken, dan zegt de leraar misschien vooral iets over zijn of haar eigen capaciteiten. In dit hoofdstuk presenteren we op basis van praktijkervaringen en wetenschappelijke inzichten eenaantal uitgangspunten voor pedagogisch-didactische strategieën voor het behandelen van burgerschap in de klas
MULTIFILE
Hoe consulteer je collega’s bij morele dilemma’s waar je mee te maken krijgt? Dit artikel beschrijft de ontwikkeling van een stappenplan. Met voorbeelden uit de praktijk geeft Ellen Grootoonk aan hoe je een proces van normatieve professionalisering in gang kunt zetten
DOCUMENT