‘Sportvrienden’ is een initiatief van stichting Onthemove. Onthemove ziet zichzelf als “de pedagogische schakel tussen jeugdzorg en sport(verenigingen)”. Zij willen jongeren met jeugdhulp stimuleren om te gaan sporten: “…jongeren uit de behandelkamer halen en op een andere locatie helpen met hun situatie” (Onthemove, z.d.). Voor dit project werft Onthemove studenten als sportvriend voor jongeren in de jeugdzorg. De studenten kunnen hiermee invulling geven aan de maatschappelijke diensttijd (MDT). De sportvrienden nemen voor een periode van 10 weken samen deel aan een sport naar keuze. Het doel van dit onderzoek was het evalueren van het project ‘Sportvrienden’ als proeftuin Maatschappelijke Diensttijd (MDT) vanuit het perspectief van de deelnemers.
DOCUMENT
Evaluatierapport friend4friend. Friendf4friend is een maatjesproject in het kader van de maatschappelijke diensttijd waarbij Nederlandse jongeren samen met jonge nieuwkomers vrijwilligerswerk doen. Het project is gefinancierd via het actieprogramma Maatschappelijke Diensttijd, een programma van ZonMW Kernbegrippen van de maatschappelijke diensttijd zijn talentontwikkeling, ontmoeting en maatschappelijke impact. Bij friend4friend staat de ontmoeting centraal. Alle deelnemers geven aan waarde te hechten aan de ontmoeting met jongeren die ze normaal gesproken niet tegen zouden komen. De jongeren geven aan begrip te ontwikkelen voor jongeren in een andere maatschappelijke positie en met andere gewoonten. Het vrijwilligerswerk draagt bij aan de ontwikkeling van het zelfvertrouwen. Statushouders toegang tot de Nederlandse samenleving en oefenen de Nederlandse taal. Er ontstaan vriendschappen en jongeren blijven ook na de looptijd van het project contact met elkaar houden. Er blijkt sprake te zijn van gelijkwaardigheid en wederkerigheid tussen de jongeren. Op basis van de positieve resultaten, is een vervolgsubsidie toegekend.
DOCUMENT
Gemeente Vijfheerenlanden heeft het lectoraat Participatie & Stedelijke Ontwikkeling van Hogeschool Utrecht gevraagd om een praktijkgericht onderzoek uit te voeren om inzichten te verkrijgen in de manieren waarop jongeren op een duurzame wijze betrokken kunnen worden bij het ontwikkelen, vormgeven en uitvoeren van het beleid en de besluitvorming binnen de gemeente. Samen met de jongeren en professionals uit de gemeente wordt tijdens dit onderzoek beoogt om inzichten te verkrijgen in de manier waarop jongereninspraak- en participatie opgezet kan worden en wordt onderzocht wat dat betekent voor de wijze waarop de gemeente jongeren bevraagt. Dit heeft als einddoel om jongereninspraak- en participatie onderdeel te laten worden van het gemeentelijke beleid. Binnen dit participatief actieonderzoek worden jongeren en professionals actief betrokken in het onderzoeksproces. Kenmerk van een participatief actieonderzoek is dat de onderzoeksactiviteiten niet alleen gericht zijn op het vergaren van kennis en inzichten, maar ook gericht zijn op het verbeteren van het handelen (Migchelbrink, 2016). Dit betekent dat er concrete acties en activiteiten opgezet, uitgevoerd en gemonitord worden om jongereninspraak-en participatie binnen de gemeente Vijfheerenlanden vorm te geven.
MULTIFILE
dr. Maike Kooijmans sprak op 21 februari 2025 haar afscheidsrede uit. De afscheidsrede geeft een overzicht van acht jaar onderzoek in haar lectoraat Opvoeden voor de Toekomst. Verhalen en resultaten van acht jaar lectoraatswerk, met een vooruitblik in de toekomst.
DOCUMENT
Het opleidingsniveau van de jeugd, de onderwijsprestaties van allochtonen en tegenvallende prestaties van jongens hangen nauw samen. Nederland heeft de komende tien jaar een hoger opgeleide beroepsbevolking nodig om economisch in de pas te lopen met de ontwikkelingen. Maar het verhogen van het opleidingsniveau van de Nederlandse jeugd hapert. De allochtone vrouwen doen het nu aanzienlijk beter in onderwijsprestaties dan de mannen. En natuurlijk heeft in het algemeen de doorbraak van vrouwen in het onderwijs een geweldige push gegeven aan het opleidingsniveau van de hele Nederlandse beroepsbevolking. Echter, aansluitend op het begin van mijn verhaal is duidelijk dat deze positieve ontwikkeling in ieder geval deels teniet is gedaan door een slechter presteren van de mannen in het onderwijs. Dit geldt voor zowel allochtone als autochtone mannen. Het is merkwaardig dat over dit recente verschijnsel weinig gepubliceerd wordt. De cijfers geven aan dat het vergaande gevolgen zal hebben. Mijn stelling is dat voor het noodzakelijk opkrikken van het opleidingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking we ons vooral moeten richten op de verborgen talenten bij jongens én allochtone studenten. Daar zit de winst in dit opzicht. Minder jongens naar het speciaal onderwijs, meer jongens naar het hoger onderwijs, minder allochtonen naar het vmbo, meer allochtonen naar mbo-4, havo en vwo. Dat helpt Nederland er boven op.
DOCUMENT
Nederland is een land van sportverenigingen. In bijna geen enkel ander Europees land zijn er zoveel sportverenigingen, en zoveel vrijwilligers, als in ons kikkerlandje (1). Die traditie van sporten bij een vereniging is een groot goed. Dat stimuleert niet alleen het deelnemen aan sport, maar bij de vereniging ben je ook iemand, leer je teamgenoten en andere leden kennen, en beleef je samen in die minigemeenschap die de sportvereniging is, mooie (en minder mooie) momenten. Als vrijwilliger leer je problemen oplossen en doe je allerhande vaardigheden op, vaardigheden waar je wat aan hebt voor jezelf maar ook op het werk. Kortom: met sportverenigingen dragen we bij aan gezondheid, aan de sociale cohesie, aan de persoonlijke ontwikkeling van mensen en aan de economie. De werkelijkheid is echter ook dat het sportverenigingsmodel het niet makkelijk heeft (2). Nieuwe generaties sporters zien dat ze zich ook fit en vitaal kunnen houden buiten de sportvereniging, hardlopend, fietsend, zwemmend of via het fitnesscentrum. Ondertussen stelt de samenleving steeds hogere eisen aan sportverenigingen. Sportverenigingen worden gevraagd aan allerhande maatschappelijke problemen een bijdrage te leveren, of kennis te nemen van best ingewikkelde regels en procedures. Burgers krabben zich ondertussen op het achterhoofd wat dat vrijwilligerswerk ze oplevert. Een deel van hen heeft het van huis uit meegekregen, met de paplepel, als het ware. Maar dat geldt niet voor iedereen, en zeker niet voor de groep Nederlanders die naar ons land is toegekomen om hier een nieuw bestaan op te bouwen. Bovendien zijn we allemaal druk, druk, druk …. In die boeiende context zien gemeentes zich voor de vraag gesteld hoe zij verenigingen kunnen ondersteunen. Bijvoorbeeld om na te denken over gezonde sportkantines, samenwerken met het onderwijs of de wijk, aanbod realiseren voor specifieke doelgroepen (ouderen, g-sporters) … of simpelweg zorgen dat de club blijft doen wat het altijd heeft gedaan: samen zorgen dat mensen kunnen sporten en daar plezier aan beleven. Wat mag je in deze van verenigingen vragen, en hoe organiseer je dan dat er dan ook echt wat gaat gebeuren? Is daar ruimte voor bij de verenigingen, krijgt men daar energie van? Want uiteindelijk is het de vereniging, zijn het de leden, die de handen uit de mouwen moeten steken. Zonder dat de vereniging zich achter de plannen schaart, zonder dat de leden uitspreken mee te willen doen, gebeurt er niet veel. Dit project heeft als doelstellingen: • Met de sportverenigingen ontdekken wat centrale waarden zijn voor de club, welke activiteiten daaruit voortvloeien en waar ambitie ligt om zich verder te ontwikkelen; • Te ontdekken hoe de verenigingen het beste kunnen worden ondersteund in hun ambitie. Het project is een pilot binnen de planvorming van de gemeente Heerlen voor het Sportakkoord II.
DOCUMENT
Het beroepsonderwijs staat voor grote uitdagingen wat betreft de inhoud en de vormgeving van de onderwijsleerprocessen. De overgang van een industriële naar een diensteneconomie dwingt de scholen om niet alleen vakkennis over te dragen en de functiegebonden beroepsvaardigheden van de leerling te ontwikkelen, maar ook persoonlijke vaardigheden tot ontwikkeling te brengen. Een dienst kan immers alleen geleverd worden in direct contact met de klant door een gemotiveerde werknemer. Deze oriëntatie op competentiegericht onderwijs stelt de relatie tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven opnieuw ter discussie. De taakverdeling die in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) is vastgelegd, staat volgens velen de aanpassing van het beroepsonderwijs aan een diensten- of kenniseconomie in de weg. De WEB gaat uit, dat is althans de stelling die in deze bijdrage verdedigd zal worden, van een verdeelde verantwoordelijkheid voor de loopbaan van de leerling ('souvereiniteit in eigen kring'). Om de leerling adequaat voor te bereiden op het functioneren in een diensten- dan wel kenniseconomie is echter een gedeelde verantwoordelijkheid voor deze loopbaan nodig. Inzichten uit de moderne leerpsychologie laten zien dat voor de ontwikkeling van brede competenties een leeromgeving nodig is die het resultaat is van een continue dialoog tussen leerling, school en regionaal bedrijfsleven over welke kennis op welke wijze moet worden overgedragen en getoetst (Meijers & Wardekker, 2002; Law, Meijers & Wijers, 2002). Het realiseren van een gedeelde verantwoordelijkheid is evenwel geen sinecure. Niet alleen voorziet de bestaande wet- en regelgeving er niet in, maar het nemen van een gedeelde verantwoordelijkheid voor de loopbaan van de leerling vereist ook een cultuuromslag in zowel het onderwijs als het bedrijfsleven. Ruim 50 jaar geleden zijn de fundamenten van het huidige beroepsonderwijs gelegd. Op dat moment is een proces gestart waarin het onderwijs steeds autonomer werd en waarin het onderwijs en het bedrijfsleven de facto steeds meer met de rug naar elkaar toe zijn komen te staan. Er ontstond een 'pedagogische reservaat' waarvoor het bedrijfsleven, overigens met zijn volle instemming, vooral het decor vormde.
MULTIFILE
De maatschappij verandert en aan trefwoorden is er geen gebrek. Er is een toenemende complexiteit en dynamiek. Er is een verandering gaande van een hiërarchische naar een netwerksamenleving. Door het wegvallen van oude kaders en het kleiner worden van de wereld zijn processen van onzekerheid en angst merkbaar. Ook de tijdsordening verandert met de gang naar een 24 uurs-economie, waarin op elk moment van de dag wel iets te doen dan wel iets loos is. In zo’n tijd wordt een grote wissel getrokken op tolerantie. Tolerantie zelf lijkt onder druk te staan: het wordt wel gezien als een duur woord voor onverschilligheid. Pleidooien voor zero tolerance zijn gangbaar. De druk om vooral de overtredingen van anderen hard aan te pakken, is aan de orde van de dag. In de wijk komt veel van de maatschappelijke problematiek geclusterd en geïntegreerd bijeen. Hier waakt de politie over de veiligheid in de wijk en daarbij weet elke betrokkene dat de politie dit niet alleen kan. Er is vertrouwen en samenwerking nodig tussen politie, partners en burgers. In de wijk blijkt de dagelijkse spanning tussen maximale vrijheid en maximale veiligheid. Een wijk kan niet volgestort worden met blikken veiligheid, er is een grens aan hoeveel veiligheid een wijk kan verdragen. Er is een toenemende vervlechting van de lokale wereld dichtbij en de globale wereld ver weg. In zo’n complexe wereld met diversiteit en autonome, soms boze burgers is het bepaald ingewikkeld om gezag te verwerven en te behouden. De politie heeft overal vrienden en al deze vrienden dringen bij de politie aan: de politieke en bestuurlijke krachten, de burger in de straat. De politiek vraagt meetbare prestaties en dito getallen, maar de werkelijkheid laat zich net als boeven niet altijd vangen. Daarbij hoort ook het omgaan met onzekere, eisende en in veelvoud verschijnende burgers. Waar een contrast is tussen objectieve veiligheid en subjectieve veiligheid is investeren in vertrouwen van de burger noodzaak. De politie heeft dan ook een verbindende functie: tussen repressie en handhaving enerzijds en hulpverlening en ondersteuning anderzijds, tussen oppakken en opvoeden, tussen veiligheid en vertrouwen. Verbinding tussen politie en partners (jeugdzorg, reclassering, sociale dienst, woningcorporatie, enz.) is een zogeheten kerntaak en daarbij is ook de wijkagent aan zet. In dit rapport staat de wijkagent centraal. Karlijn Schoonenberg, lid van de kenniskring van het lectoraat Grootstedelijke Ontwikkeling van De Haagse Hogeschool, heeft wijkagenten uit drie stedelijke milieus in de regio Haaglanden gevolgd en meermalen gesproken over hun werk, hun afwegingen, hun positie in het krachtenveld. Zo krijgen we inzicht in hun keuzes en hun invulling van de globale taakstelling ‘wijkagent’. Voor het lectoraat is inzicht in de dagelijkse wereld van burgers en professionals de grondstof van kennisontwikkeling.
DOCUMENT
In dit artikel wordt gekeken vanuit het perspectief van diversiteit naar positie en functioneren van alle studenten, al dan niet met een migratieachtergrond, in het hoger beroepsonderwijs. Gesteld wordt dat een brede toegankelijkheid van dit onderwijs niet alleen individuele studenten ten goede komt maar ook het beroepenveld en breder: de maatschappij waarin zij straks de hogere functies zullen bezetten. Het beroepenveld vraagt kennis en vaardigheden die aansluiten bij de vraagstukken van de 21ste eeuw. Vanuit drie perspectieven: dat van de student, van de docent en de institutie wordt ingezoomd op diversiteit en studiesucces en de samenhang tussen deze perspectieven. Dit hoofdstuk is onderdeel van het boek Studiesucces in het Hoger Onderwijs van Folke Glastra en Daniel van Middelkoop
DOCUMENT