De evaluatie van toetsing is belangrijk binnen de kwaliteitsbewaking van het onderwijs. Zowel toetsorganisaties als examencommissies houden zich hiermee bezig. Naast de evaluatie van losse toetsen is het ook van belang te kijken naar de kwaliteit en samenhang van het geheel aan toetsing. Dit artikel beschrijft een kwantitatieve analyse van toetsresultaten als aanvulling op de gebruikelijke kwalitatieve analyse van een toetsprogramma.
DOCUMENT
De eindrapportage ‘Evaluatie dorpsvisies’ beschrijft een onderzoek dat in opdracht van Doarpswurk is gedaan naar dorpsvisies van dorpen in Fryslân. Getracht is helder te krijgen of, in het kader van de nota Plattelânsbelied 2004-2008 van de provincie Fryslân, alle dorpen eind 2008 beschikken over een actuele dorpsvisie waarin de gewenste ontwikkelingen in fysieke, economische, sociale en culturele zin zijn opgenomen. Uit de resultaten blijkt dat ca. 25% van de dorpen geen dorpsvisie heeft ontwikkeld. Ook zijn uit het onderzoek factoren voor het wel of niet hebben van een dorpsvisie naar voren gekomen. Vrijwel alle dorpen kennen een belang toe aan het hebben van een dorpsvisie. Opvallend hierbij is dat deze meestal samenhangen met wensen ten aanzien van de fysieke inrichting van het dorp. Het is aan te bevelen de ontwikkeling van een dorpsvisie te stimuleren en ondersteunen, en dan met name een visie die gericht is op ontwikkeling van alle vier gebieden, niet alleen de fysieke
DOCUMENT
Inleiding Van praktijkondersteuners wordt verwacht dat zij samen met chronische zieke patiënten doelen en actieplannen formuleren. Dit vraagt een verandering van hun rol: van medisch expert naar coach. Wij onderzochten de ervaringen van praktijkondersteuners en patiënten met COACH, een nieuwe aanpak voor gezamenlijke besluitvorming, en hun mening over de implementatiemogelijkheden van deze aanpak. Methode Vijftien praktijkondersteuners in Noord-Limburg kregen een training in de nieuwe aanpak; 23 patiënten deden mee aan het onderzoek. De kwantitatieve en kwalitatieve procesevaluatie omvatte individuele interviews (n = 15), een focusgroep (n = 9) en vragenlijstonderzoek bij de praktijkondersteuners, interviews met patiënten (n = 10) en dertien audio-opnamen van een consult. Resultaten De praktijkondersteuners vonden COACH waardevol om tot persoonsgerichte doelen te komen, maar moeilijk te integreren in de bestaande werkroutines. Ze ervoeren een rolconflict ten aanzien van het medisch protocol en voelden zich daarin weinig ondersteund door de huisartsen. De helft van de geïnterviewde patiënten merkte geen verschil in de werkwijze van de praktijkondersteuner; de anderen meldden dat de praktijkondersteuner meer vragen had gesteld en dat zij meer inzicht in hun situatie hadden gekregen. Conclusie Om praktijkondersteuners daadwerkelijk te kunnen inschakelen bij gezamenlijke besluitvorming, zullen praktijkondersteuners en huisartsen samen moeten nadenken over een gezamenlijke rolopvatting.
DOCUMENT
Binnen de nieuwe opleiding Social Work van de Hogeschool Utrecht is gehoor gegeven aan de toenemende wens van studenten om meer te doen met eigen ervaringen met psychische kwetsbaarheid. Deze wens is onder meer vertaald in een peersupportgroep voor studenten, die in de periode maart t/m juni in 2018 en 2019 liep. Veel studenten beschikken over een behoorlijk potentieel aan ervaringskennis wat door middel van peer support in een veilige setting kan worden verkend. Deelnemers worden zich bewust van dit potentieel door hierop met elkaar reflecteren en (verder) te ontwikkelen. Een peer support groep werkt taboedoorbrekend en biedt ondersteuning aan studenten met een psychische kwetsbaarheid. Peer support ondersteunt ook aankomend professionals gebruik te maken van eigen kwetsbaarheid. Voor veel (aankomend) hulpverleners was het tot voor kort ongebruikelijk om dit te doen. Intussen worden de verhoudingen tussen cliënt en hulpverlener anders gedefinieerd en richt de (herstelgerichte) zorg zich steeds nadrukkelijker op destigmatisering, de inzet van ervaringsdeskundigheid, gelijkwaardigheid en openheid in de begeleidingsrelatie. Peer support-programma’s worden steeds vaker geïmplementeerd in (zorg)organisaties om mensen te helpen omgaan met problemen, maar spelen ook in de beroepsontwikkeling van aankomend sociaal werkers een belangrijke rol. Deze rapportage is een samenvoeging van een eerdere interne rapportage van de peer supportgroep uit 2018 (Leunen; Lamers & Van Slagmaat, 2018) en een evaluatie van de peer supportgroep in 2019.
DOCUMENT
Begin 2020 heeft de gemeente Den Haag aan De Haagse Hogeschool (Lectoraat Urban Ageing) gevraagd om samen met Hulsebosch Advies en AFEdemy een integrale monitor te ontwikkelen en uit te voeren waarbij, door middel van kwalitatieve en kwantitatieve methoden, onderzoek wordt gedaan naar de stand van zaken van Den Haag als seniorvriendelijke stad en tevens te kijken naar huidige trends aangaande ouderen. Tevens vroeg de gemeente om de ontwikkeling van een meetinstrument dat in de toekomst eenvoudig bij herhaling kan worden ingezet voor onderzoek: de standaard Age Friendly Cities and Communities Questionnaire (AFCCQ) voor ouderen1. In een stadsenquête en in zogenaamde stadsateliers zijn ouderen gevraagd naar hun bevindingen. In totaal hebben 393 Haagse ouderen meegedaan aan de enquête en 50 aan de stadsateliers. De aan de ouderen gestelde vragen gingen over de volgende acht onderwerpen die volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezamenlijk de seniorvriendelijkheid van een stad bepalen: ●Huisvesting; ●Sociale participatie; ●Respect en sociale inclusie; ●Burgerschap en werkgelegenheid; ●Communicatie en informatie; ●Sociale en gezondheidsvoorzieningen; ●Buitenruimte en gebouwen; ●Transport; ● en aanvullend, een negende domein: Financiën. CC-BY NC ND https://www.dehaagsehogeschool.nl/onderzoek/lectoraten/details/urban-ageing#over-het-lectoraat
MULTIFILE
Het doel van het evaluatieonderzoek naar de lokale implementatie van de Brede impuls combinatiefuncties (Bic)1 was inzicht te krijgen in hoe gemeenten en hun lokale partners de Bic hebben geïmplementeerd, wat de lokale resultaten zijn van de inzet van buurtsportcoaches2 en welke factoren hierbij een rol spelen, teneinde de landelijke impact van de impuls in beeld te brengen. Voor het onderzoek zijn de volgende hoofdvragen leidend geweest: 1. Hoe hebben gemeenten en hun lokale partners de Brede impuls combinatiefuncties geïmplementeerd? (Mesoniveau) 2. Heeft de Brede impuls combinatiefuncties geleid tot een impuls voor (het ontwikkelen van) het lokale sportbeleid en tot lokaal maatwerk in het stimuleren van passend sport- en beweegaanbod? (Mesoniveau) 3. Kunnen we onderscheid maken naar typen buurtsportcoaches en zo ja, welke? (Microniveau) 4. Hanteren buurtsportcoaches specifieke al dan niet onderbouwde aanpakken of werkwijzen voor doelgroepen en wat zijn de lokale opbrengsten van hun inzet? (Microniveau) Met het beantwoorden van de vragen, krijgen we inzicht in de impact van de Bic. Met de impact is de optelsom bedoeld van de resultaten van het implementatieproces van de Bic (op meso- en microniveau) en van de ervaren resultaten van de Bic op het niveau van bereik (prestaties) en effectiviteit (effecten).
DOCUMENT
In de regio Zuid-Kennemerland (bestaande uit de gemeenten Haarlem, Heemstede, Bloemendaal, Zandvoort, Haarlemmerliede/Spaarnwoude en Bennebroek) zijn sinds acht jaar Sociale Teams actief. Sociale Teams zijn multidisciplinaire samenwerkingsverbanden gericht op de signalering en aanpak van multiproblemsituaties. Medewerkers van de GGD, woningcorporaties, politie, GGZ, verslavingszorg, maatschappelijk werk en andere organisaties komen circa tien keer per jaar bijeen om met elkaar complexe probleemsituaties aan te pakken, situaties waarbij veelal problemen als overlast, psychische problemen, schulden, verwaarlozing en verslaving een grote rol spelen. Sturend orgaan is de stuurgroep Sociale Teams. Namens deze stuurgroep heeft de GGD aan het landelijk kennisinstituut MOVISIE gevraagd om de werkwijze en de organisatie van de Sociale Teams te evalueren en te onderzoeken of er herijking nodig is. MOVISIE heeft documenten bestudeerd, sleutelfiguren geïnterviewd, Sociale Teams bezocht en een vragenlijst verspreid. Bovendien heeft MOVISIE een bijeenkomst georganiseerd voor dertig vertegenwoordigers van de verschillende deelnemende organisaties, zowel uitvoerenden als managers. Op deze bijeenkomst werden toekomstscenario’s besproken. Uit de evaluatie is te concluderen dat zo goed als alle respondenten het bestaan van de Sociale Teams een groot goed vinden. In vergelijking met de situatie van tien jaar geleden worden veel meer multiproblemsituaties gesignaleerd, aangepakt en opgelost, zo is de overtuiging van de meeste respondenten
DOCUMENT
Wij onderzochten twee trajecten die aan scholen worden aangeboden. Beiden zijn gericht op een onderzoeks- en verbetercultuur in scholen: Groeikracht en De Transformatieve School. De focus van dit onderzoek ligt op in hoeverre de trajecten worden uitgevoerd in scholen zoals beoogd, wat de werkzame mechanismen van de twee trajecten zijn en wat de mogelijke invloed van contextfactoren is. Doel Dit onderzoek bestaat uit twee delen: 1) een monitorstudie van de twee trajecten om hun kansrijkheid in beeld te brengen en 2) een instrument-ontwikkel/teststudie om effecten van de trajecten te kunnen meten in een meerjarig vervolgonderzoek. Groeikracht is een traject waarin schoolteams in staat worden gesteld om het onderwijs zelf – bottom-up – te verbeteren. De organisatie biedt leraren en schoolleiders tijd, kennis en kunde, zodat zij vanuit de eigen praktijk, vanuit hun eigen ambitie kunnen starten en daarbij leren om kennis uit onderzoek effectief toe te passen. De Transformatieve School is een professionaliserings- en cultuurveranderingsprogramma voor scholen in een stedelijke omgeving. Binnen dit programma wordt ingegaan op de effecten van een super-diverse buitenschoolse leefwereld op de schoolcultuur. Resultaten In dit project hebben we inzicht gekregen in de uitvoering en waardering van de twee trajecten, en in de mechanismen en contextfactoren die een rol spelen in de twee trajecten. Uit het onderzoek blijkt dat beide programma’s veelbelovend zijn als we kijken naar de werkzame mechanismen en de kwaliteit van de uitvoering. Hoewel de scholen verschillen in de uitvoering (dit lijkt met name bij Groeikracht het geval), worden de kernactiviteiten grotendeels volgens de gestelde normen uitgevoerd. Beide programma’s zijn uitgebreid beschreven en theoretisch onderbouwd, voldoen aan belangrijke randvoorwaarden (zoals draagvlak creëren) en sluiten aan op een aantal algemeen werkzame principes die een belangrijke rol spelen bij de effectiviteit van professionaliseringsprogramma’s. De conclusies en aanbevelingen staan beschreven in dit eindrapport.
DOCUMENT
Transforming our societies towards a more sustainable future requires a good understanding of their citizens. This is of particular importance when considering the phenomenon of population ageing, which means that older people will constitute a significant share of society. The imperative for sustainable development arises from escalating concerns over environmental issues, necessitating tailored interventions for the heterogeneous group of older individuals. In this research, data collected using the SustainABLE-8 in Poland, North Macedonia, Romania, the Netherlands and Israel (N = 2318) were analysed in order to identify European typologies and their drivers for - and contributions to - sustainable practices. Several items of the SustainABLE-8 concerned (limiting) energy use at home as well as attitudes towards the use of sustainable energy and climate change. The study identified the existence of four major typologies, which differ in terms of their financial position, beliefs and behaviours in relation to the environment. These typologies cover 1) inactive people with limited financial resources, 2) inactive believers, 3) active and belief-driven people with limited financial resources, and 4) active and belief-driven people with financial resources. Each typology is separately discussed in terms of its specificities and ways how local governments could support their pro-environmental behaviours. The research is summarised with practical implications for industry, policymakers and environmental, social and governance strategies.
MULTIFILE
In de provincie Noord-Holland is in 2019 een op de zeven inwoners weleens slachtoffer geworden van een vorm van cybercriminaliteit. Door regionaal samenwerkingsverband Noord Holland Samen Veilig (NHSV) wordt cybercriminaliteit dan ook aangemerkt als een geprioriteerd thema. Een van de projecten die dient bij te dragen aan deze prioritering is ‘HackShield in gemeenten Noord-Holland’. HackShield is een cybersecurity spel voor kinderen tussen de 8 en 12 jaar en heeft tot doel om een cyberveilige generatie kinderen te creëren. In de samenwerking met gemeenten roepen burgemeesters en politieagenten kinderen op om het spel te spelen en ‘cyber-agent’ van de gemeente te worden. Spelers met de meeste punten worden gehuldigd door de gemeenten. Vanuit NHSV en HackShield is er de behoefte om het project te evalueren. Het huidige onderzoek bestaat uit een beknopte plan- en procesevaluatie waarin de beleidstheorie, uitvoering en ervaringen van het project in kaart worden gebracht. De gebruikte onderzoeksmethoden betreffen een documentanalyse en 30 interviews met ontwikkelaars, uitvoerders en deelnemers. Een belangrijke beperking van het onderzoek is de representativiteit van de geïnterviewde deelnemers: de helft van de deelnemers die bereid waren om deel te nemen aan het onderzoek waren ‘testers’ van het spel en daarmee de meest fanatieke spelers. Verder is het van belang om te vermelden dat de dataverzameling heeft plaatsgevonden tussen september 2020 en februari 2021. Dit betekent dan ook dat de huidige evaluatie een momentopname betreft, aangezien projecten tussentijds kunnen worden aangepast. De resultaten van het onderzoek laten zien dat HackShield een project, spel en maatschappelijke beweging is waarin de ‘Hero-Centred-Design’ filosofie van de makers van het spel centraal staat. In deze filosofie staat de eindgebruiker in het middelpunt en krijgt deze een (fictieve) rol die de gebruiker niet heeft in de echte wereld. Binnen de onderzochte gemeenten bestaat het project uit een promotiecampagne om kinderen HackShield te laten spelen, een spelperiode en een huldiging van de beste spelers door de burgemeester en politie. Vooraf hebben gemeenten informatie en instructies gehad over de invulling van het initiatief en tegelijkertijd ruimte gehad om hiervan af te wijken. Verschillen in de uitvoering bestaan in de communicatiekanalen die zijn gebruikt en de wijze waarop huldigingen hebben plaatsgevonden. Deelnemers, ouders en uitvoerders zijn tevreden over het verloop van het project. Uitvoerders zijn tevreden omdat er duidelijke instructies en goede begeleiding was en omdat er door het project meer aandacht is voor cybercriminaliteit. Bijna alle uitvoerders zouden bij een toekomstige projectronde opnieuw meedoen. Deelnemers zijn enthousiast omdat zij het spel leuk en leerzaam vinden. Alle ouders zouden het spel aanbevelen aan anderen. De inzet van partners die betrokken zijn bij het initiatief, de goede ondersteuning vanuit de initiatiefnemers en de kleine inspanning die het vraagt voor gemeenten om mee te doen zorgen voor een goed verloop van het initiatief. Winst is te behalen door scholen beter bij het project te betrekken en door meer levels aan het spel toe te voegen. Daarnaast worden de maatregelen rondom het COVID-19 virus door verschillende uitvoerders benoemd als belemmerende factor, omdat het ondernemen van fysieke activiteiten hierdoor beperkt mogelijk was. Voor de meeste uitvoerders is het onduidelijk in hoeverre de doelen van HackShield worden behaald. Deelnemers geven allemaal aan iets te hebben geleerd, bijvoorbeeld over sterke wachtwoorden, het herkennen van phishing mails en hoe je kunt voorkomen dat je wordt gehackt. Het blijft echter onduidelijk wat de daadwerkelijke effecten zijn van het initiatief. Vervolgonderzoek in de vorm van een effectevaluatie is een noodzakelijke volgende stap. Toekomstig evaluatieonderzoek in de vorm van (kwantitatieve) effectevaluaties kan aantonen wat de daadwerkelijke effecten zijn van het initiatief. Zo kan er een voor- en nameting plaatsvinden met betrekking tot de kennis die deelnemers en ouders daadwerkelijk opdoen, door vragenlijsten op te stellen die deze kennis toetsen. Verder verdient het de aanbeveling om ook kwalitatief onderzoek te blijven uitvoeren, zodat zowel positieve effecten als mogelijke ongewenste consequenties van het initiatief in kaart kunnen worden gebracht. Interviews met deelnemers en ouders zijn hiervoor geschikt, mits de steekproeven representatief zijn voor alle deelnemers.
DOCUMENT