Biopolymeren vormen een potentieel interessant alternatief voor conventioneel op olie gebaseerde polymeren, omdat zij geen fossiele grondstoffen gebruiken voor de productie. Daarentegen is het productie procedé afhankelijk van energie en toevoegmiddelen die weer bijdragen aan het verbruik van energie en de emissie van onder andere broeikasgassen en zijn de grondstoffen van belang, zoals het gebruik van reststromen uit de afvalverwerking of andere biomaterialen. Binnen het project Circulaire Biopolymeren Waardeketens zijn meerdere productiemethoden bestudeerd om polyhydroxyalkanoaten (PHAs) te maken uit organische reststromen: GFT en afvalwaterslib, een bijproduct uit de afvalwaterzuivering. Productie en extractie van PHAs kan middels diverse routes. In het project zijn meerdere extractieroutes bestudeerd betreffende hun mogelijkheden. Als onderdeel van het project is een levenscyclusanalyse (LCA) gedaan om de milieu-impact van de productie van de biopolymeren in kaart te brengen.
DOCUMENT
Biopolymeren vormen een potentieel interessant alternatief voor conventioneel op olie gebaseerde polymeren, omdat zij geen fossiele grondstoffen gebruiken voor de productie. Daarentegen is het productie procedé afhankelijk van energie en toevoegmiddelen die weer bijdragen aan het verbruik van energie en de emissie van onder andere broeikasgassen en zijn degrondstoffen van belang, zoals het gebruik van reststromen uit de afvalverwerking of andere biomaterialen. Binnen het project Circulaire Biopolymeren Waardeketens zijn meerdere productiemethoden bestudeerd om polyhydroxyalkanoaten (PHAs) te maken uit organische reststromen: GFT en afvalwaterslib, een bijproduct uit de afvalwaterzuivering. Productie enextractie van PHAs kan middels diverse routes. In het project zijn meerdere extractieroutes bestudeerd betreffende hun mogelijkheden. Als onderdeel van het project is een levenscyclusanalyse (LCA) gedaan om de milieu-impact van de productie van de biopolymeren in kaart te brengen. Deze is hier beschreven. De milieu-impact van PHA productie via twee extractieroutes werd vergeleken met conventionele polymeren zoals polyethyleen (PE) en polyethyleentereftalaat (PET). De extractieroutes waren: NaOCl, water-based en Chloroform, solvent-based extractie. De milieu-impact werd berekend op basis van de productie van 1 kgpolymeer. Het systeem includeerde de veranderingen in het conventionele management van GFT en afvalwaterslib, o.a. substitutie van energie doordat de reststromen nu gebruikt werden voor PHA productie en niet voor energieproductie. Op basis van een modelstudie van de UniversiteitGroningen is een massabalans opgemaakt en zijn gegevens gebruikt voor energieverbruik te bepalen en de hoeveelheid toevoegmiddelen die nodig waren tijdens de extractie. Op basis van literatuur zijn aannames gedaan zoals calorische waarden voor verbranding en het energieverbruik voor ontwateren, drogen en vergisting. De Ecoinvent database werd gebruikt voor achtergrond gegevens ten behoeve van de energieproductie en achtergrondprocessen. De volgende milieu-impacts werden berekend: broeikasgassen, verzuring, eutrofiëring, landgebruik, fijnstofemissie en fossiel energieverbruik. Een gevoeligheidsanalyse gaf inzicht in de verandering van parameters op het eindresultaat. De resultaten lieten zien dat watergebaseerde extractie leidde tot emissie van 5,95 kg CO2-eq per kg PHA en chloroformextractie tot 47 kg CO2-eq per kg PHA. Verschillen zaten met name in het energieverbruik tijdens het proces en de productie van de toevoegmiddelen. Verzuring was lager voor chloroformextractie met -0,015 kg SO2-eq ten opzichte van watergebaseerde extractie, namelijk 0,013 kg SO2-eq per kg PHA. Energieverbruik was 90,7 MJ voor watergebaseerde extractie en 772 MJ per kg PHA voor chloroformextractie. Landgebruik was lager voor chloroformextractie met -4,7 m2 per kg PHA en 0,43 m2 per kg PHA voor watergebaseerde extractie. Eveneens was fijnstofemissie lager voor chlorformextractie en marine eutrofiëring lager for watergebaseerde extractie. Chloroformextractie had hogere impact in broeikasgassen, energieverbruik en eutrofiëring vergeleken met PET en PE. Watergebaseerde extractie had hogere impact in broeikasgassen, energieverbruik, fijnstofemissie en eutrofiëring, maar werd vergelijkbaar of lager ten opzichte van conventionele polymeren wanneer een lager energieverbruik werd aangenomen. Onderzoek naar het exacte energieverbruik is daarom nodig. Geconcludeerd werd dat verdere verlaging van de milieu-impact kan worden bereikt door het verminderen van het gebruik van toevoegmiddelen en het gebruiken van groene energie zoals wind en zon. Voor vervolgonderzoek is het van belang om data te verifiëren en eventueel andere extractieroutes te onderzoeken
DOCUMENT
In the current discourses on sustainable development, one can discern two main intellectual cultures: an analytic one focusing on measuring problems and prioritizing measures, (Life Cycle Analysis (LCA), Mass Flow Analysis (MFA), etc.) and; a policy/management one, focusing on long term change, change incentives, and stakeholder management (Transitions/niches, Environmental economy, Cleaner production). These cultures do not often interact and interactions are often negative. However, both cultures are required to work towards sustainability solutions: problems should be thoroughly identified and quantified, options for large change should be guideposts for action, and incentives should be created, stakeholders should be enabled to participate and their values and interests should be included in the change process. The paper deals especially with engineering education. Successful technological change processes should be supported by engineers who have acquired strategic competences. An important barrier towards training academics with these competences is the strong disciplinarism of higher education. Raising engineering students in strong disciplinary paradigms is probably responsible for their diminishing public engagement over the course of their studies. Strategic competences are crucial to keep students engaged and train them to implement long term sustainable solutions.
DOCUMENT
A tool to calculate the environmental and economic impact of different ways to collect and process organic waste. The tool contains calculations for waste generation, transport, waste processing and application/ substitution.
DOCUMENT
The increasing rate of urbanization along with its socio-environmental impact are major global challenges. Therefore, there is a need to assess the boundaries to growth for the future development of cities by the inclusion of the assessment of the environmental carrying capacity (ECC) into spatial management. The purpose is to assess the resource dependence of a given entity. ECC is usually assessed based on indicators such as the ecological footprint (EF) and biocapacity (BC). EF is a measure of the biologically productive areas demanded by human consumption and waste production. Such areas include the space needed for regenerating food and fibers as well as sequestering the generated pollution, particularly CO2 from the combustion of fossil fuels. BC reflects the biological regeneration potential of a given area to regenerate resources as well to absorb waste. The city level EF assessment has been applied to urban zones across the world, however, there is a noticeable lack of urban EF assessments in Central Eastern Europe. Therefore, the current research is a first estimate of the EF and BC for the city of Wrocław, Poland. This study estimates the Ecological Footprint of Food (EFF) through both a top-down assessment and a hybrid top-down/bottom-up assessment. Thus, this research verifies also if results from hybrid method could be comparable with top-down approach. The bottom-up component of the hybrid analysis calculated the carbon footprint of food using the life cycle assessment (LCA) method. The top-down result ofWrocław’s EFF were 1% greater than the hybrid EFF result, 0.974 and 0.963 gha per person respectively. The result indicated that the EFF exceeded the BC of the city of Wrocław 10-fold. Such assessment support efforts to increase resource efficiency and decrease the risk associated with resources—including food security. Therefore, there is a need to verify if a city is able to satisfy the resource needs of its inhabitants while maintaining the natural capital on which they depend intact. Original article at: https://doi.org/10.3390/resources7030052 © 2018 by the authors. Licensee MDPI.
MULTIFILE
DOCUMENT
description of LCA study of the Recurf materials and selected product cases compared to alternative materials and construction methods.
DOCUMENT
DOCUMENT
Hoe maak je een optimaal voedingsproduct dat betaalbaar en duurzaam is en van hoge kwaliteit? Die vraag staat centraal in het werk van dr. Peter de Jong, principal scientist food processing bij NIZO Food Research. Met zijn kennis en ervaring van modelleren berekent De Jong onder andere ecologische voetafdrukken van voedingsmiddelen. Dat geeft verrassende inzichten.
DOCUMENT
Dierlijke mest staat momenteel in negatieve zin in de schijnwerpers. Toch is het een nuttig product, met name in de landbouw. Mest bevat immers veel organische stof – goed voor de bodem – en de mineralen stikstof en fosfaat, die plantvoedingsstoffen zijn. Het benutten van deze producten biedt een heel ander toekomstperspectief voor de veehouderij in ons land.
DOCUMENT
Dierlijke mest staat momenteel in negatieve zin in de schijnwerpers. Toch is het een nuttig product, met name in de landbouw. Mest bevat immers veel organische stof – goed voor de bodem – en de mineralen stikstof en fosfaat, die plantvoedingsstoffen zijn. Het benutten van deze producten biedt een heel ander toekomstperspectief voor de veehouderij in ons land.
DOCUMENT