Het lectoraat Werken in Justitieel Kader is in 2008 ontwikkeld en vormgegeven door Anneke Menger, in de eerste jaren in samenwerking met bijzonder lector Jo Hermanns. Vanaf de start heeft het lectoraat een sterke relatie met het werkveld. De drie organisaties die in Nederland verantwoordelijk zijn voor de volwassenenreclassering (Reclassering Nederland, Stichting Verslavingsreclassering GGZ en Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering) zijn initiatiefnemer en co-financier van het lectoraat. In een latere fase zijn daar de afdeling forensische verslavingszorg van Inforsa Utrecht (voorheen Victas) en Jeugdzorg Nederland bij gekomen. Het lectoraat Werken in Justitieel Kader kent in haar tienjarig bestaan een wisselende samenstelling. Naast een vaste kern van medewerkers zijn verschillende hbo-docenten en professionals uit het werkveld voor één of twee dagen per week aan het lectoraat verbonden geweest.
This article aims to supplement the three “golden rules” of rewilding – or three Cs – the Cores, Carnivores, and Corridors – by a fourth C – Compassion, in discussing the case of Oostvaardeplassen in The Netherlands. The cores refer to large, strictly protected ecologically intact areas, carnivores refer to natural predators, and corridors connect passages for fauna movements. We propose a fourth requirement: Compassion. This fourth C would ensure that any active (re)introduction must be in the interests of the individual animals involved. This article briefly explains the history of the Oostvaardeplassen project and leads into a discussion of the scientific (biological requirements of the species, area, and species fit, etc. ) and ethical (animal welfare, ecocentrism, etc.) constraints and opportunities for rewilding. All four Cs, we argue, are absent from Oostvaardeplassen, which can be considered an example of how rewilding should not be undertaken. Against this background, we propose an alternative way forward. https://www.ecos.org.uk/ecos-406-the-golden-rules-of-rewilding-examining-the-case-of-oostvaardersplassen/ LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/helenkopnina/
MULTIFILE
The Salvation Army has been battling social problems in the Netherlands for more than 125 years. Over the course of this period, the Dutch Salvation Army has developed into a well-known faith-based organization as well as an important professional social service provider. These two characteristics: religious work and social work, are regarded by the Army as essential to its identity, and are considered distinct but in – separable. However, as this study shows, during much of the Army’s history this bilateral character created an inescapable field of tension. This became explicitly clear with the development of the Dutch social policy system during the twentieth century, when the evolving relationship between the Salvation Army and the Dutch government created certain problems for both actors. How would the government cooperate with a valued social service provider that had an explicit faith-based identity? And on the other hand, how did the Army cope with this relationship in relation to its identity? The work presented in this thesis was supported by the University of Applied Sciences Utrecht (HU) and the VU University Amsterdam.
MULTIFILE
Reclassering Leger des Heils (LdH) in Eindhoven en Openbaar Ministerie (OM) arrondissement Oost Brabant starten een tweejarig experiment waarin de mogelijkheden voor effectieve(re) vormen van toezicht worden onderzocht. Hiertoe wordt o.a. minder nadruk gelegd op vastgelegde kaders (bijzondere voorwaarden) en meer ruimte gegeven aan de professional om maatwerk te leveren.Doel Het onderzoek beoogt in kaart te brengen wat de ervaringen zijn van de reclasseringswerkers, het openbaar ministerie, zorgpartners en andere betrokkenen, welke eventuele belemmeringen zich daarbij in de praktijk voordoen en in hoeverre deze werkwijze bijdraagt aan de effectiviteit van het toezicht. Resultaten Door het experiment te volgen willen we inzichtelijk maken of en op welke manier het experiment bijdraagt aan de effectiviteit van reclasseringstoezichten voor reclassenten met meervoudige problematiek en op basis hiervan aanbevelingen doen. Looptijd 01 september 2022 - 31 december 2024 Aanpak Observeren van projectbijeenkomsten van het LdH Interviews op twee momenten met reclasseringswerkers en zorgpartners Interviews met officieren van justitie en rechters Gestructureerde evaluatie met reclassenten Data-onderzoek naar het aantal en aard geadviseerde en opgelegde voorwaarden en aantal en aard aanwijzingen aan reclassenten Literatuuronderzoek
Dit top-up project is een opvolging van het project ‘Jouw Gezin, Mijn Zorg?: Hoe gezinshuisouders en ouders constructief kunnen samenwerken’. In dit project is de samenwerkingsrelatie tussen gezinshuisouders en ouders van uithuisgeplaatste jeugdigen die in een gezinshuis wonen uitgebreid onderzocht. Het onderzoek liep van 2017 tot en met 2020. In het onderzoek stond de volgende vraag centraal: Welke aanpak om tot een constructieve samenwerkingsrelatie tussen ouders en gezinshuisouders te komen kan worden ontleend aan theorie en praktijk? Het resultaat is een aanpak voor het werkveld waarin ouders van kinderen die in een gezinshuis geplaatst worden vanaf de start tot de afronding een stevige plek krijgen: Samenwerken werkt! Een relationele route tot gedeeld opvoederschap. Met dit top-up project wordt ‘De relationele route’ getest wordt en waar nodig bijgesteld. Verder is nodig dat ‘De relationele route’ onder de aandacht wordt gebracht van het gehele werkveld van gezinshuizen en pleegzorg zodat deze grootschalig geïmplementeerd kan worden. Om die reden willen we met de middelen uit deze top-up aanvraag een pilot uitvoeren en de uitkomsten daarvan breed onder de aandacht brengen.
Aanleiding Sinds de intrede van Amendement 80 in de nieuwe Jeugdwet zijn de gemeenten wettelijk verplicht om uithuisgeplaatste jongeren onder te brengen in een pleeggezin of gezinshuis. Opvang in een leefgroep mag alleen nog onder strikte voorwaarden. Bij langdurige uithuisplaatsing én meervoudige gedragsproblematiek van het kind heeft een gezinshuis daarom steeds vaker de voorkeur. Gezinshuizen zijn kleinschalige woonvormen waar één of meerdere kinderen/jongvolwassenen worden opgenomen in het eigen gezin van de ‘gezinshuisouder’, een hiervoor opgeleide professional. Een belangrijk oogmerk van een gezinshuis is dat een kind er langdurig en veilig kan opgroeien (‘permanency’). Praktijkprobleem Echter, vooral bij adolescenten komt vroegtijdige en ongeplande uitplaatsing (‘breakdown’) relatief vaak voor – vaak met als directe aanleiding escalerend probleemgedrag. Breakdown is altijd schadelijk voor alle partijen (vooral voor de jongere zelf). 65% van de gezinshuisouders heeft een dergelijke situatie meegemaakt. Eén van de oorzaken van breakdown is dat biologische ouders de plaatsing in het gezinshuis niet goed kunnen accepteren. Hierdoor kan de jongere een loyaliteitsconflict krijgen, wat zich kan uiten in escalerend probleemgedrag. Om de acceptatie door biologische ouders van de plaatsing te bevorderen, heeft een gezinshuisouder de professionele taak om samen te werken met de biologische ouders. Hoewel gezinshuisouders deze taak erkennen en zich hiervoor inspannen, geven zij in (voor)onderzoek aan dat zij dit als complex ervaren en meer ondersteuning in vaardigheden en kennis wensen. Doelstelling Dit consortium wil daarom onderzoek doen naar constructieve samenwerking tussen gezinshuisouders en biologische ouders rond de zorg en opvoeding van een uithuisgeplaatste jongere. Met dit onderzoek worden ondersteunende richtlijnen ontwikkeld voor gezinshuisouders, die eraan moeten bijdragen dat de samenwerking met biologische ouders verbetert. Het uiteindelijke doel is dat het aantal breakdowns van plaatsingen van jongeren in gezinshuizen in de toekomst zal afnemen.