CINOP Expertisecentrum verkent de thematiek van een leven lang leren van verschillende kanten. Een van de invalshoeken is de rol van het roc. Hoe kan een roc individuen ondersteunen in de loopbaanvorming voor een leven lang leren? In Roc als loopbaancentrum. Een beroepspedagogisch perspectief - een verkennende studie voor het Expertisecentrum van CINOP en de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk - heeft Jan Geurts "( ) een poging gewaagd om de idealen en principes nader te formuleren en te preciseren waaraan een roc dient te voldoen om te functioneren als loopbaancentrum." Al in zijn intreerede als lector pedagogiek van de beroepsvorming aan de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk (2004) stelt Geurts, dat roc's de omslag moeten maken van opleidingenfabriek naar loopbaancentrum. Een keuze voor een uitdagende visie is van belang, maar Geurts stelt dat een loopbaancentrum zich vooral in de praktijk moet bewijzen. Zonder een goede balans tussen idealen en realiteit wordt onderwijsvernieuwing het doel, terwijl het een middel moet zijn om de maatschappelijke functie van het mbo beter waar te maken. Volgens hem horen roc's bij onderwijsvernieuwing niet uit te gaan van meer marktwerking of vraagsturing, zoals nu meestal gebeurt, maar op de eerste plaats van een verhoging van hun eigen professioneel handelen. Hij werkt hiervoor een beroepspedagogisch perspectief uit. De kern vormt een pleidooi voor een herwaardering van het beroepsbegrip. Zo onstaat een vast en inspirerend oriëntatiepunt voor leerling, school en bedrijf als het gaat om het ontwerpen en realiseren van succesvolle loopbanen. Het geschetste perspectief ziet Geurts tevens als een kans voor revitalisering van niet alleen het initiële, maar ook het postinitiële beroepsonderwijs.
DOCUMENT
In contacten met ROC's valt me meer en meer op dat de aandacht voor de loopbaan van de leerling fors is toegenomen. Elk ROC heeft een loopbaancentrum of is dit aan het inrichten. Tegelijkertijd valt ook op dat de aandacht sterk persoonsgericht is en dat er weinig oog is voor de schoolinterne en - externe omgeving waarvan bekend is dat deze veel invloed heeft op de feitelijke loopbaanontwikkeling. Er mag dan ook worden gezegd dat de huidige invulling van loopbaanleren de problematiek te zeer individualiseert en daarom zorgt voor een onvoldoende invulling van de maatschappelijke functie van ROC's. Deze scholen zouden geen loopbaancentrum moeten willen hebben, maar wel zijn. In dit artikel pleit ik voor een geïntegreerde benadering van de loopbaan van mbo'ers waarin zowel een individuele als institutionele optiek een plaats hebben bij het bekijken welke actoren en factoren een stimulerende dan wel remmende invloed hebben in de opleiding tot, sorry, leren van vakmanschap. Een beroepentheoretisch perspectief biedt volgens mij houvast voor deze benadering. Ik werk nader uit wat onder talentvol vakmanschap moet worden verstaan en hoe je het leren hiervan zo kunt organiseren dat een ROC in samenwerking met bedrijven en instellingen zorgdraagt voor goede loopbaanontwikkeling. Talentvol vakmanschap komt ,kort gezegd, erop neer dat niet allerlei eisen van buiten maar het eigen talent van de leerling de basis horen te vormen voor het verrichten van beroepsprestaties. Er wordt zo een band gelegd tussen interne en externe eisen die voor het beroepsonderwijs ongebruikelijk is. Het leren van dit vakmanschap verschilt nogal van het vakmanschap waarop nu meestal wordt gekoerst. ROC's die als loopbaancentrum willen gaan functioneren, zullen dan ook veel werk moeten verzetten voordat ze zover zijn. Hier staat wel fors wat tegenover, nl. middelbaar beroepsonderwijs waarop studenten, docenten, management en omgeving trots kunnen zijn.
DOCUMENT
Op dit moment wordt op vele plaatsen gezocht naar nieuw middelbaar beroepsonderwijs. Een drietal zaken vormt hiervoor de aanleiding. In de eerste plaats sluit het middelbaar beroepsonderwijs onvoldoende aan op de zich wijzigende behoeften van individuen en bedrijven. Gezien een aantal bijzondere problemen, zoals de terugloop van het leerlingaantal, de sterk gedifferentieerde behoeften van het bedrijfsleven en snelle veroudering van kennis, geldt dit in het bijzonder voor de technische opleidingen (Geurts en Van Oosterom, 2000). In de tweede plaats speelt dat de kennismaatschappij van tegenwoordig vraagt om een herziening van de taak en de positie van de school. Een volgende en reactieve rol is onvoldoende. Verwacht wordt dat de school als kenniscentrum kan optreden waarbij naast overdracht, ook ontwikkeling van nieuwe kennis aan de orde is (Ministerie van OC&W, 2000). Dit vereist een actieve (meedenkende) en initiërende opstelling zowel binnen de school (tussen leerlingen, docenten en management) als naar buiten (relatie van school met de omgeving). In de derde plaats vormt de inzet tot versterking van de beroepskolom, een belangrijke aanleiding tot vernieuwing. Onlangs is de ambitie geformuleerd dat het beroepsonderwijs in relatief korte tijd moet uitgroeien tot een volwaardig alternatief voor het meer theoretisch onderwijs (avo/universiteit). Hiervoor is een "doorstroomagenda beroepsonderwijs" opgesteld (Ministerie van OC&W, maart 2001). De aard en cumulatie van eisen zijn volgens mij zodanig dat ze vragen om een integraal herontwerp van het middelbaar beroepsonderwijs. De school dient te veranderen van een opleidingenfabriek in een loopbaancentrum. Er kan niet worden volstaan met partiële bijstellingen. Idealiter zorgen de peilers van het stelsel dat met de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) in januari 1996 van kracht werd, ervoor dat het systeem zichzelf tijdig vernieuwt. De Stuurgroep Evaluatie WEB (juni 2000) levert allerlei aanwijzingen dat dit nog veel te weinig het geval is. Zo lijkt de kwalificatiestructuur, de peiler als het gaat om de verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, noodzakelijke vernieuwingen eerder te belemmeren dan te bevorderen. De vormgeving blijkt vooral geënt te zijn op de redelijk stabiele industriële maatschappij en prikkelt actoren te weinig tot een eigen dynamiek waarmee tijdig aangesloten zou worden op nieuwe ontwikkelingen. Voorop staat nog steeds de idee van een school als opleidingenfabriek. Volgens de commissie Boekhoud moeten echter niet langer standaardprogramma's en diploma's centraal staan in het beroepsonderwijs, maar de school- en beroepsloopbaan van de deelnemers. De huidige kennismaatschappij vraagt om een school als centrum voor loopbaanontwikkeling. In dit artikel sta ik in paragraaf 2 kort stil bij de huidige kwalificatiestructuur van het middelbare beroepsonderwijs en haar bijdrage aan de afstemming tussen de wensen en talenten van leerlingen en de behoefte aan gekwalificeerd personeel. Duidelijk wordt gemaakt dat er nogal wat onvolkomenheden zijn die een effectief en efficiënt functioneren in de weg staan. Vervolgens wordt in paragraaf 3 een nieuw kader voor beroepsgericht leren gepresenteerd dat houvast moet bieden bij het herontwerpen. Hoe kan het middelbare beroepsonderwijs de juiste weg vinden, die loopt van opleidingenfabriek naar loopbaancentrum? Ter illustratie van de mogelijkheden die er zijn, ga ik in paragraaf 4 in op de hoofddimensies die Axis hanteert voor herontwerp van het technische beroepsonderwijs. Technische scholen voor mbo, maar ook voor hbo en vmbo, tonen zich op dit moment enthousiast om op basis hiervan aan de slag te gaan met een ingrijpende vernieuwing van hun onderwijs. Het Ministerie van OC&W heeft hiervoor inmiddels de nodige experimenteerruimte gegeven. De projecten die zijn op te vatten als creatieve netwerken waarin scholen en hun omgeving het beroepsonderwijs van de nabije toekomst zelf maken, worden beknopt besproken in paragraaf 5. Na deze uitstap naar het werk van Axis, plaats ik in paragraaf 6 vanuit de ontwikkelde kijk op herontwerp van het beroepsonderwijs enkele kanttekeningen bij het onlangs door het COLO - de vereniging van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (voorheen landelijke organen) - uitgebrachte plan voor een nieuwe, competentiegerichte kwalificatiestructuur. Daarna wijs ik in paragraaf 7 op het vanuit innovatieoogpunt meer dan interessante experimenteerplatform dat de herontwerpprojecten mbo kortgeleden hebben opgericht. Dit platform kan als een overgangsgebied tussen oud en nieuw onderwijs worden gezien. Tot slot, pleit ik in paragraaf 8 voor een nieuw innovatiebeleid dat goed aansluit op het uitgewerkte pleidooi voor een integraal herontwerp van het middelbaar beroepsonderwijs. Essentieel voor succes is volgens mij dat het vernieuwen niet wordt opgezet als een proces van veranderd worden, maar als een proces van zelf veranderen.
DOCUMENT
Het ROC zou in de kennismaatschappij als loopbaancentrum moeten fungeren in plaats van als opleidingenfabriek. Daarbij ondersteund door de kwalificatiestructuur, één van de peilers onder de WEB. Maar de evaluatie van de WEB, juni 2000, laat zien dat dit nog veel te weinig het geval is. De kwalificatiestructuur (KSB) lijkt noodzakelijke vernieuwingen eerder te belemmeren dan te bevorderen. De auteur geeft aan hoe het systeem van produceren, overbrengen en vernieuwen van kennis beter georganiseerd kan worden in het beroepsonderwijs.
DOCUMENT
Het beroepsonderwijs staat voor de opgave zich te ontwikkelen van een industriele diplomafabriek naar een loopbaancentrum. In dit boek laat het Lectoraat Pedagogiek van Beroepsvorming van de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk zien hoe moeilijk het is deze overgang te maken. Vanuit een zestal invalshoeken wordt het onderwijs van de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk tegen het licht gehouden. Nog te vaak blijkt dat onderwijsinnovatie minder op feiten dan op fabels is gebaseerd. Daarmee is dit boek voor alle docenten en hun managers bijzonder interessant.
DOCUMENT
Het onderhavige onderzoek naar de doorstroom van mbo naar hbo in de technische sector houdt zich bezig met een belangrijk thema van de school als loopbaancentrum. Kunnen we het beroepsonderwijs zo programmeren en organiseren dat niet langer institutionele afscheidingen en grenzen bepalend zijn, maar een geëngageerde bemiddeling ten faveure van de loopbaan van de student? Het overheidsbeleid heeft de uitdaging geformuleerd om een groei in de doorstroom van mbo naar hbo waar te maken, nl. door voorop te stellen dat binnen afzienbare tijd de helft van de Nederlandse schoolverlaters hoger onderwijs achter de rug dient te hebben. Hierboven op geldt ook nog dat in het bijzonder de deelname aan het bèta/technisch onderwijs dient toe te nemen. Uit het onderzoek wordt duidelijk dat De Haagse Hogeschool al jarenlang in samenwerking met ROC's, in het bijzonder in de techniek, doorstoomactiviteiten uitvoert. Hoewel bij de theoretische uitwerking en ook bij de empirische aanpak kanttekeningen te plaatsen zijn, meen ik dat het onderzoek voldoende reflectiekracht heeft om behulpzaam te kunnen zijn bij verbetering van de doorstroom tussen mbo en hbo. De onderzoekers werken dit in het laatste hoofdstuk van hun rapportage nader uit.
DOCUMENT
When the Netherlands developed a national system of vocational education at the end of the 19th century, it was a direct answer to obvious shortcomings in the technical and trade professions (De Jonge, 1968). It concentrated on training craftsmen for the traditional, mainly agrarian economy, and technicians for the new, industrial economy. The training being offered was closely related to actual professional practices. In the first place, there was a very stable occupational structure, in which professional knowledge and skills did not become obsolete quickly. This, in turn, made it possible that education was -and remained - up-to-date. Secondly, almost all teachers were also experienced craftsmen, who only started teaching after a long career. The teachers learned actual professional practices through direct experience. In addition, students were also frequently familiar with actual practice, because the occupational structure was so stable: they knew exactly for which profession they were being trained. A stable occupational structure, a clear occupational orientation by the students, and teachers with extensive firsthand work experience ensured that vocational education was a powerful learning environment. For this reason, a dual system had hardly any added value. A consequence is that the apprenticeship system in the Netherlands - as opposed to almost all surrounding countries - had a lower status and fewer students than full-time education (Teerling & Bijveld, 1982).
DOCUMENT
Veel hogescholen willen zich niet langer opstellen als aanbieder van welomschreven beroepsopleidingen, maar als dienstverlenende instelling gericht op beroepsvorming op maat. Vaak krijgt het studentperspectief daarbij de volle aandacht. In dit artikel gaat het ons om het personeel: wil de omslag kunnen slagen, dan is nieuwe professionele ontwikkeling van werknemers van hogescholen een noodzaak. Wij verbinden deze professionele ontwikkeling aan zowel onderwijsvernieuwingen als de recent aan het hbo toegevoegde onderzoeksfunctie. Als senior onderzoeker en lector van het lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming, verbonden aan de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk (HHS/THR), voeren we een actieonderzoek uit naar onze eigen pedagogiek binnen de kenniskring. Onze pedagogiek is erop gericht de deelnemers te begeleiden bij en te ondersteunen in hun onderzoeksactiviteiten en onderwijsinnovaties. Hoe kunnen we hen daar het beste bij helpen? We positioneren in deze bijdrage onze kenniskring als een Human Resource Development-instrument voor ontwikkeling van de nieuwe professionaliteit.
DOCUMENT
Veel hogescholen zijn bezig met een kanteling van hun onderwijs. Niet langer definieert men zich als aanbieder van welomschreven beroepsopleidingen, maar als een dienstverlenende instelling gericht op de beroepsvorming van individuen (zie Geurts, 2004). Vaak krijgt het studentenperspectief de volle aandacht bij het maken van deze omslag. In dit artikel gaat het ons om het personeel: hoe kunnen hogescholen bijdragen aan de gewenste beroepsvorming, of zo u wilt: professionele ontwikkeling, van hun personeel? Als lector en senior onderzoeker van het lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming (PvdB), verbonden aan de Haagse Hogeschool, vullen we deze bijdrage in met een case study van onze eigen kenniskring. Zoeken naar herstel van verloren gegaan vakmanschap, staat hierin voorop. We beschrijven een aantal ervaringen en reflecteren de kenniskring als instrument voor Human Resource Development voor scholen.
DOCUMENT
Wie zich in het Nederlandse beroepsonderwijs waagt aan ingrijpende vernieuwingen, merkt al spoedig dat hij/zij zich in een verkeerde context bevindt. Het duurt niet lang of men krijgt het gevoel bezig te zijn met ondernemschap in het oude Rusland. Dit ondanks veel mooie woorden over de noodzaak van verbeteren, vernieuwen en innoveren. Er mag dan ook worden gesproken van een innovatieparadox in het beroepsonderwijs. Men wenst tegelijk wel en niet te vernieuwen. Het gevolg laat zich raden: stilstaan. In dit artikel werk ik deze paradox nader uit door het bespreken van ervaringen met herontwerp van het technisch beroepsonderwijs. Vervolgens geef ik aan hoe het beroepsonderwijs zou kunnen stoppen met stilstaan en zet ik tot slot het geheel in een breder kader door een verbinding te leggen tussen innovatie en economisch succes.
DOCUMENT