Webinar MRA University: wat is impact coronacrisis op transport en logistiek in de Amsterdamse regio
YOUTUBE
Er is regelmatig discussie in Nederland rond het laadgedrag van Plug in Hybride Elektrische Voertuigen (PHEV’s) in vergelijking met full electric voertuigen (FEV’s). Veelal gaat het hierbij om de vraag in hoeverre fors-gesubsidieerde PHEV’s veel elektrisch laden en daadwerkelijk veel elektrische kilometers maken. Een veelgehoorde aanklacht is dat PHEV’s relatief weinig zouden laden, veelal op de verbrandingsmotor rijden en als zodanig onterecht in aanmerking komen voor subsidie.De Hogeschool van Amsterdam (HvA) doet onderzoek voor de vier grote gemeenten (G4: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht) en de Metropool Regio Amsterdam (MRA) waarbij laadgedrag op het publieke laadnetwerk wordt geëvalueerd. Sinds 2012 zijn hierbij meer dan 2 miljoen laadsessies geregistreerd op meer dan 6000 laadpunten op het publieke laadnetwerk van de G4 en MRA.De G4 en MRA worden regelmatig geconfronteerd met kritische geluiden over het laadgedrag van PHEV’s, waarbij de stimulering van elektrisch vervoer inclusief de ontwikkeling van laadinfrastructuur kritisch wor-den bekeken. De G4 en MRA hebben de HvA de vraag gesteld in hoeverre op basis van het gebruik van hun publieke laadinfrastructuur iets gezegd kan worden over het laadgedrag van PHEV’s in vergelijking met Full Electric voertuigen (FEV’s). Hiertoe is een analyse uitgevoerd om de volgende vragen te beantwoorden:1. Wat is de bijdrage van PHEV’s aan het totaal aantal schone kilometers gefaciliteerd door publieke laadinfrastructuur in de G4 en MRA? (in verhouding tot FEV’s).2. Is een trend waarneembaar in (i) frequentie van laden, en (ii) kilowattuur per sessie voor PHEV en FEV rijders?Deze rapportage maakt gebruik van de beschikbare laaddata van de publieke laadinfrastructuur in de vier grote steden en de MRA om uitspraken te doen over trends in laadgedrag van PHEV’s en de bijdrage aan schone kilometers.De belangrijkste eerste stap is hierbij om onderscheid te maken tussen PHEV’s en FEV’s. Immers in de hui-dige dataset (waar de HVA over beschikt) zijn RFID’s (i.e. unieke codes voor gebruikers op basis van een laadpasnummer) niet gekoppeld aan het type voertuigen (PHEV of FEV). Hoofdstuk 2 zet uiteen hoe op ba-sis van enkele variabelen de beschikbare RFID’s zijn in te delen als PHEV’s, FEV’s dan wel als Unknown (niet in te delen op basis van de data).
DOCUMENT
Deze agenda is een strategisch kader voor human capitalontwikkelingen in de creatieve industrie in de Metropoolregio Amsterdam voor de komende vier jaar (2012-2016). De agenda bestrijkt de gehele breedte van de creatieve industrie en richt zich op een interdisciplinaire aanpak en op het stimuleren van een onderzoekende en ondernemende cultuur in het onderwijs. Leidende thema’s zijn: • onderwijs over ondernemerschap;; • vraag en aanbod op elkaar afstemmen;; • alumni & permanente educatie;; • internationalisering. De Creatieve Industrie is de belangrijkste top sector voor de Metropoolregio Amsterdam (CBS monitor topsectoren 2012). Voor de beschrijving van de Creatieve Industrie in de Metropoolregio is een benadering vanuit drie clusters aangehouden: Kunsten & Cultureel Erfgoed, Media & Entertainment, Creatieve Zakelijke Diensten (reclame, mode vormgeving, architectuur). Het Kernteam Creatieve Industrie MRA wil een belangrijke bijdrage leveren aan de Europese en landelijke ambitie om Nederland in 2020 de meest creatieve economie van Europa te laten zijn. Dit vraagt om continue innovatie, slimme en creatieve oplossingen. Daarvoor is slim, creatief, jong (top)talent onmisbaar. Bij deze ambitie hoort een naadloze verbinding en samenwerking tussen bedrijfsleven en kennis- en onderwijsinstellingen. Het concurrerende klimaat, dynamiek en tempo in de sector vragen om snelle toepassing van nieuwe kennis en technologie en om een voortdurende instroom van nieuw (internationaal) creatief (top)talent en permanente bijscholing. Naast een economische waarde heeft de creatieve sector ook een maatschappelijk toegevoegde waarde. Met name de subsector Kunsten & Cultureel Erfgoed bevordert, met een vaak cross-sectorele aanpak, participatie en cohesie van diverse groepen in de samenleving. De toegevoegde waarde van de creatieve industrie wordt door andere sectoren nog onvoldoende op waarde geschat en benut. Voor professionals en aankomend talent is het cruciaal dat zij de juiste kennis en vaardigheden ontwikkelen om de meerwaarde en identiteit van de creatieve industrie over het voetlicht te brengen. De ondertekenaars van deze HCA hebben de intentie de ingezette samenwerking nog concreter vorm te geven. Het Centre of Expertise, Centrum voor Innovatief Vakmanschap en de Amsterdam Campus zijn hierbij dé vehikels om concrete afspraken en projecten tussen de drie partijen uit de gouden driehoek te realiseren. Prioriteit hierbij is de vraagarticulatie vanuit het bedrijfsleven verder aan te scherpen, afspraken hierover tussen partijen zijn reeds gemaakt. AIM wordt gevraagd twee per jaar een bijeenkomst te organiseren om concrete acties met elkaar te benoemen. Deze HCA, met bijbehorende ambitie en invulling, zal dan ook jaarlijks door het Kernteam geëvalueerd en zo nodig bijgesteld worden. Hierbij blijft afstemming met de MRA –agenda’s: HCA ICT en HCA Toerisme en Congressen gewenst.
DOCUMENT
Bedrijventerreinen spreken vaak maar weinig tot de verbeelding. Veelal zijn het terreinen aan de rand van een gemeente, waar bezoekers alleen komen als ze er echt moeten zijn. Maar dat beeld is langzaam aan het veranderen. Niet alleen zijn bedrijventerreinen goed voor maar liefst een kwart van alle werkgelegenheid in de Metropoolregio Amsterdam (MRA), ze kunnen ook een essentiële rol spelen in de ontwikkeling naar een circulaire economie, rond de energietransitie en vergroening van de leefomgeving. Bedrijventerreinen lopen echter tegen grenzen aan, onder meer op het gebied van ruimte en energie. Hierover gaat de nieuwste podcast in de serie Metropoolregio Actueel. ‘Dit moet lokaal op de agenda.’
LINK
INTRODUCTION: In patients with cancer, low muscle mass has been associated with a higher risk of fatigue, poorer treatment outcomes, and mortality. To determine body composition with computed tomography (CT), measuring the muscle quantity at the level of lumbar 3 (L3) is suggested. However, in patients with cancer, CT imaging of the L3 level is not always available. Thus far, little is known about the extent to which other vertebra levels could be useful for measuring muscle status. In this study, we aimed to assess the correlation of the muscle quantity and quality between any vertebra level and L3 level in patients with various tumor localizations.METHODS: Two hundred-twenty Positron Emission Tomography (PET)-CT images of patients with four different tumor localizations were included: 1. head and neck ( n = 34), 2. esophagus ( n = 45), 3. lung ( n = 54), and 4. melanoma ( n = 87). From the whole body scan, 24 slices were used, i.e., one for each vertebra level. Two examiners contoured the muscles independently. After contouring, muscle quantity was estimated by calculating skeletal muscle area (SMA) and skeletal muscle index (SMI). Muscle quality was assessed by calculating muscle radiation attenuation (MRA). Pearson correlation coefficient was used to determine whether the other vertebra levels correlate with L3 level. RESULTS: For SMA, strong correlations were found between C1-C3 and L3, and C7-L5 and L3 ( r = 0.72-0.95). For SMI, strong correlations were found between the levels C1-C2, C7-T5, T7-L5, and L3 ( r = 0.70-0.93), respectively. For MRA, strong correlations were found between T1-L5 and L3 ( r = 0.71-0.95). DISCUSSION: For muscle quantity, the correlations between the cervical, thoracic, and lumbar levels are good, except for the cervical levels in patients with esophageal cancer. For muscle quality, the correlations between the other levels and L3 are good, except for the cervical levels in patients with melanoma. If visualization of L3 on the CT scan is absent, the other thoracic and lumbar vertebra levels could serve as a proxy to measure muscle quantity and quality in patients with head and neck, esophageal, lung cancer, and melanoma, whereas the cervical levels may be less reliable as a proxy in some patient groups.
DOCUMENT
Dit rapport is het eerste product van het onderzoeksprogramma “Wie woont en werkt nog in de stad? Onderzoeksprogramma naar de (on)toegankelijke woningmarkt” in opdracht van het Kenniscentrum Ongelijkheid (KCO). Het rapport biedt een inhoudelijke verkenning van het begrip ‘sleutelberoepen’ en de positie van dergelijke groepen op de woningmarkt in Amsterdam en de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Doel is om meer inzicht te krijgen in de mate waarin de woonsituatie een rol speelt voor sleutelberoepen om in de stad te blijven werken. Beleidsmakers, onderzoekers, professionals in het veld en andere geïnteresseerden bieden wij naast deze context en achtergrond, ook concrete handvatten in de vorm van scenario’s.
MULTIFILE
OBJECTIVES: Assessment of malnutrition-related muscle depletion with computed tomography (CT) using skeletal muscle index (SMI) and muscle radiation attenuation (MRA) at the third lumbar vertebra is well validated. However, SMI and MRA values at other vertebral locations and interchangeability as parameters in different types of cancer are less known. We aimed to investigate whether adult patients with different types of cancer show differences in SMI and MRA at all vertebral levels.METHODS: We retrospectively analyzed CT images from 203 patients:120 with head and neck cancer, esophageal cancer, or lung cancer (HNC/EC/LC) and 83 with melanoma (ME). Univariate and multivariate linear regression analyses determined the association between SMI (cm²/m 2) and MRA (Hounsfield units) and cancer type at each vertebral level (significance corrected for multiple tests, P ≤ 0.002). The multivariate analyses included age, sex, cancer stage, comorbidity, CT protocol, and body mass index (BMI) (MRA analyses). RESULTS: SMI was lower in the HNC/EC/LC group versus the ME group at all vertebral levels, except C4 through C6 in the multivariate analyses. Female sex was associated with lower SMI at almost all levels. MRA was similar at most vertebral levels in both cancer groups but was lower at C1 through C4, T7, and L5 in the multivariate analyses. Use of contrast fluid and BMI were associated with higher MRA at all vertebral levels except T8 to T9 and C1 to C2, respectively.CONCLUSIONS: SMI, but not MRA, was lower in HNC/EC/LC patients than in ME patients at most vertebral levels. This indicates that low muscle mass presents itself across the various vertebral muscle areas. MRA may less consistently mark muscle depletion in malnourished patients.
DOCUMENT
At request of the MRA-E, G4 and ElaadNL HvA is researching the potential of Smart Charging. In this blog Youssef el Bouhassani pinpoints this potential.
LINK
Er is regelmatig discussie in Nederland rond het laadgedrag van Plug in Hybride Elektrische Voertuigen (PHEV’s) in vergelijking met full electric voertuigen (FEV’s). Veelal gaat het hierbij om de vraag in hoeverre fors-gesubsidieerde PHEV’s veel elektrisch laden en daadwerkelijk veel elektrische kilometers maken. Een veelgehoorde aanklacht is dat PHEV’s relatief weinig zouden laden, veelal op de verbrandingsmotor rijden en als zodanig onterecht in aanmerking komen voor subsidie. De Hogeschool van Amsterdam (HvA) doet onderzoek voor de vier grote gemeenten (G4: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht) en de Metropool Regio Amsterdam (MRA) waarbij laadgedrag op het publieke laadnetwerk wordt geëvalueerd. Sinds 2012 zijn hierbij meer dan 2 miljoen laadsessies geregistreerd op meer dan 6000 laadpunten op het publieke laadnetwerk van de G4 en MRA.
DOCUMENT