In het middelbaar beroepsonderwijs worden hybride leeromgevingen, waarin de contexten van school en werk worden geïntegreerd, gezien als een veelbelovende manier om onderwijs en praktijk beter op elkaar aan te laten sluiten. Er is weinig bekend over het duurzaam ontwerpen van deze integratieve leeromgevingen binnen een mbo-instelling als geheel, waarbij het gaat om leeromgevingen van verschillende sectoren. In deze meervoudige, tweejarige case study zijn 45 integratieve leeromgevingen op de grens van school en werk, verspreid over zes sectoren binnen één onderwijsinstelling in kaart gebracht. Deze leeromgevingen zijn in focusgroepen geanalyseerd op 1) waar zij zich bevinden op de dimensie school-werk, 2) de ontwerpkenmerken inhoudelijk, sociaal, temporeel, instrumenteel en ruimtelijk, en 3) bevorderende en belemmerende factoren bij het ontwerpen en uitvoeren van integratieve leeromgevingen. Dit onderzoek geeft inzicht in hoe deze leeromgevingen zijn ontworpen en welke factoren daarbij van belang zijn. Integratief samenwerken met het werkveld blijkt in alle sectoren mogelijk. De ontwerpkenmerken inhoudelijk, sociaal en ruimtelijk worden vaker als integratief ervaren dan het ontwerpkenmerk temporeel. Vanuit het temporele perspectief blijken vooral kaders van school leidend en komen daarmee naar voren als een belangrijke factor in het succesvol opschalen en verduurzamen van leeromgevingen.
MULTIFILE
‘De docent in het beroepsonderwijs opent de deuren naar de kennis, zienswijzen, vaardigheid, opvattingen en houdingen die horen bij de toekomstige beroepspraktijk van de student en draagt zorg voor de verwerving van een startpositie daarbinnen. Dat vraagt van docenten om de kleur en geur van een sector of functiedomein te verweven in het eigen zijn, denken en doen’(de Bruijn, 2009, pagina 40, op citaat).
DOCUMENT
Op dit moment wordt op vele plaatsen gezocht naar nieuw middelbaar beroepsonderwijs. Een drietal zaken vormt hiervoor de aanleiding. In de eerste plaats sluit het middelbaar beroepsonderwijs onvoldoende aan op de zich wijzigende behoeften van individuen en bedrijven. Gezien een aantal bijzondere problemen, zoals de terugloop van het leerlingaantal, de sterk gedifferentieerde behoeften van het bedrijfsleven en snelle veroudering van kennis, geldt dit in het bijzonder voor de technische opleidingen (Geurts en Van Oosterom, 2000). In de tweede plaats speelt dat de kennismaatschappij van tegenwoordig vraagt om een herziening van de taak en de positie van de school. Een volgende en reactieve rol is onvoldoende. Verwacht wordt dat de school als kenniscentrum kan optreden waarbij naast overdracht, ook ontwikkeling van nieuwe kennis aan de orde is (Ministerie van OC&W, 2000). Dit vereist een actieve (meedenkende) en initiërende opstelling zowel binnen de school (tussen leerlingen, docenten en management) als naar buiten (relatie van school met de omgeving). In de derde plaats vormt de inzet tot versterking van de beroepskolom, een belangrijke aanleiding tot vernieuwing. Onlangs is de ambitie geformuleerd dat het beroepsonderwijs in relatief korte tijd moet uitgroeien tot een volwaardig alternatief voor het meer theoretisch onderwijs (avo/universiteit). Hiervoor is een "doorstroomagenda beroepsonderwijs" opgesteld (Ministerie van OC&W, maart 2001). De aard en cumulatie van eisen zijn volgens mij zodanig dat ze vragen om een integraal herontwerp van het middelbaar beroepsonderwijs. De school dient te veranderen van een opleidingenfabriek in een loopbaancentrum. Er kan niet worden volstaan met partiële bijstellingen. Idealiter zorgen de peilers van het stelsel dat met de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) in januari 1996 van kracht werd, ervoor dat het systeem zichzelf tijdig vernieuwt. De Stuurgroep Evaluatie WEB (juni 2000) levert allerlei aanwijzingen dat dit nog veel te weinig het geval is. Zo lijkt de kwalificatiestructuur, de peiler als het gaat om de verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, noodzakelijke vernieuwingen eerder te belemmeren dan te bevorderen. De vormgeving blijkt vooral geënt te zijn op de redelijk stabiele industriële maatschappij en prikkelt actoren te weinig tot een eigen dynamiek waarmee tijdig aangesloten zou worden op nieuwe ontwikkelingen. Voorop staat nog steeds de idee van een school als opleidingenfabriek. Volgens de commissie Boekhoud moeten echter niet langer standaardprogramma's en diploma's centraal staan in het beroepsonderwijs, maar de school- en beroepsloopbaan van de deelnemers. De huidige kennismaatschappij vraagt om een school als centrum voor loopbaanontwikkeling. In dit artikel sta ik in paragraaf 2 kort stil bij de huidige kwalificatiestructuur van het middelbare beroepsonderwijs en haar bijdrage aan de afstemming tussen de wensen en talenten van leerlingen en de behoefte aan gekwalificeerd personeel. Duidelijk wordt gemaakt dat er nogal wat onvolkomenheden zijn die een effectief en efficiënt functioneren in de weg staan. Vervolgens wordt in paragraaf 3 een nieuw kader voor beroepsgericht leren gepresenteerd dat houvast moet bieden bij het herontwerpen. Hoe kan het middelbare beroepsonderwijs de juiste weg vinden, die loopt van opleidingenfabriek naar loopbaancentrum? Ter illustratie van de mogelijkheden die er zijn, ga ik in paragraaf 4 in op de hoofddimensies die Axis hanteert voor herontwerp van het technische beroepsonderwijs. Technische scholen voor mbo, maar ook voor hbo en vmbo, tonen zich op dit moment enthousiast om op basis hiervan aan de slag te gaan met een ingrijpende vernieuwing van hun onderwijs. Het Ministerie van OC&W heeft hiervoor inmiddels de nodige experimenteerruimte gegeven. De projecten die zijn op te vatten als creatieve netwerken waarin scholen en hun omgeving het beroepsonderwijs van de nabije toekomst zelf maken, worden beknopt besproken in paragraaf 5. Na deze uitstap naar het werk van Axis, plaats ik in paragraaf 6 vanuit de ontwikkelde kijk op herontwerp van het beroepsonderwijs enkele kanttekeningen bij het onlangs door het COLO - de vereniging van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (voorheen landelijke organen) - uitgebrachte plan voor een nieuwe, competentiegerichte kwalificatiestructuur. Daarna wijs ik in paragraaf 7 op het vanuit innovatieoogpunt meer dan interessante experimenteerplatform dat de herontwerpprojecten mbo kortgeleden hebben opgericht. Dit platform kan als een overgangsgebied tussen oud en nieuw onderwijs worden gezien. Tot slot, pleit ik in paragraaf 8 voor een nieuw innovatiebeleid dat goed aansluit op het uitgewerkte pleidooi voor een integraal herontwerp van het middelbaar beroepsonderwijs. Essentieel voor succes is volgens mij dat het vernieuwen niet wordt opgezet als een proces van veranderd worden, maar als een proces van zelf veranderen.
DOCUMENT
In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) zijn zij-instromers niet weg te denken. Het zijn vakmensen die rechtstreeks uit het beroepenveld komen waartoe wordt opgeleid. Hun waardevolle expertise verrijkt het beroepsonderwijs. Helaas is de overstap naar het onderwijs voor veel zij-instromers een flinke uitdaging. Ze staan vaak vanaf dag één zelfstandig voor ‘de klas’. Zij-instromers worden in deze uitdagende combinatie van werken en leren begeleid in inductietrajecten - een samenwerking tussen de mbo-instelling en lerarenopleiding. De ervaringen van zij-instromers blijken echter niet altijd rooskleurig. Binnen drie tot vijf jaar stopt een aanzienlijk deel van deze groep als docent. Een meer structurele en op maat ontworpen begeleiding, waarbij de zij-instromer zelf en anderen zoals coaches, opleiders en HR-medewerkers betrokken worden, is aan te bevelen. Dan worden inductietrajecten pas echt begeleidings- en opleidingsprogramma’s die een goede start geven en de ontwikkeling tot bekwame en zelfverzekerde docenten ondersteunen.
LINK
Wat vinden docenten in het beroepsonderwijs in onderwijspedagogische zin de moeite van het onderwijzen waard? Deze vraag staat centraal in de publicatie Onderwijspedagogische visies van mbo-docenten.
MULTIFILE
Geen samenvatting beschikbaar
DOCUMENT
In het middelbaar beroepsonderwijs is regelmatig tijd en geld beschikbaar voor onderwijsinnovatieprojecten, bijvoorbeeld in het Regionaal Investeringsfonds mbo (RIF). Het RIF stelt sinds 2014 subsidie beschikbaar voor duurzame private samenwerking in het middelbaar beroepsonderwijs en is bedoeld als katalysator voor vernieuwing in het mbo. Zolang er geld en aandacht voor onderwijsinnovatie is, staan vernieuwingen hoog op de agenda. Maar wat blijft er over als het geld wegvalt?
MULTIFILE
In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) worden vooral voor de beroepsgerichte vakken zij-instromers ingezet als docent omdat zij actuele kennis en vaardigheden uit het werkveld hebben. Veel van deze zij-instromers verlaten het onderwijs alweer binnen drie tot vijf jaar wat bijdraagt aan het actuele lerarentekort. Inductietrajecten ondersteunen startende docenten bij de spanningen die zij ervaren in hun nieuwe beroep en kunnen zorgen voor meer welzijn en minder uitval. Deze interviewstudie heeft als vraagstelling: hoe ervaren zij-instromers staande inductietrajecten wat betreft hun beroepsidentiteitsontwikkeling, leerprocessen, passende begeleiding en co-creatie? Vier mogelijk werkzame elementen in inductietrajecten geïdentificeerd in eerder onderzoek, zijn benut als startpunt voor interviews met acht zij-instromers in het mbo. Deze elementen zijn: 1) de ontwikkeling van de beroepsidentiteit van de zij-instromer, 2) leerprocessen van volwassenen, 3) co-creatie van inductietrajecten en 4) begeleiding op maat. De interviewdata zijn thematisch geanalyseerd volgens de directed content analysis aanpak. In deze ronde tafel vragen we de deelnemers kritisch mee te kijken naar de interpretatie van de data.
MULTIFILE
Geen samenvatting beschikbaar
DOCUMENT
De leidraad ondersteunt mbo-instellingen om zich tot lerende organisaties te ontwikkelen. In een mbo-school als lerende organisatie verbeteren docenten, opleidingsteams en schoolleiders hun onderwijs op een onderbouwde en duurzame manier. Door zich te verdiepen in bestaande kennis, ervaringen te delen, van elkaar te leren en samen te werken. Het doel van deze leidraad is om docenten, opleidingsteams en schoolleiders kennis en handvatten te bieden om zich tot een lerende organisatie te ontwikkelen. We verbinden kennis uit onderzoek aan kennis en ervaringen van docenten. Ook bieden we handvatten om de manier van duurzaam werken aan kwaliteitsverbetering te kunnen verankeren in de cultuur van de mbo-instelling. Aan de hand van de zes aanbevelingen in deze leidraad, werk je toe naar een lerende organisatie. In aanbeveling 1 en 2 focus je op het onderzoeksmatig en cyclisch werken aan onderwijsverbetering en in aanbeveling 3 t/m 6 werk je aan het creëren van een onderzoekscultuur: Kom tot een onderbouwd en gedragen verbeterplan Zorg voor een proces van uitvoeren, monitoren, bijstellen en borgen Stimuleer een onderzoekende houding Stimuleer samen leren in het team Benut kennis en expertise Creëer een schoolklimaat waarin leiderschap wordt gespreid
MULTIFILE