INLEIDING In deze module worden behandeladviezen gegeven voor de Post-COVID-19 ambulante behandeling in de geriatrische revalidatie gericht op somatische-, functionele- en psychische status. Deze module is een onderdeel van het behandeladvies post-COVID-19 (geriatrische) revalidatie-Verenso. Deze module is in een zeer korte tijd tot stand gekomen en heeft de status van groeidocument. Zorgvuldigheid is betracht om zowel de (beperkte) ervaringskennis, als de actuele stand van de wetenschappelijke literatuur hierin te betrekken. Voor dit behandeladvies is gebruik gemaakt van het door GRZPLUS ontwikkeld ambulant revalidatieprogramma CO FIT+. Bij GRZPLUS is een doorontwikkeling gemaakt op basis van de update behandeladvies post-COVID-19 geriatrische revalidatie van Verenso (Verenso, 19-05-2020) welke is gebaseerd op de principes van longrevalidatie zoals vertaald in het Behandelprogramma geriatrische COPD-revalidatie (van Damvan Isselt et al.) en het Behandelprogramma COVID-19 Post IC, van Revalidatiecentrum de Hoogstraat (Brouwers, de Graaf). Dit is aangevuld met behandeladviezen en leidraden vanuit de beroepsverenigingen en kennis uit wetenschappelijk onderzoek (long-revalidatie) en vanuit het REACH netwerk (REhabilitation After Critical illness and Hospital discharge). De komende maanden zullen zowel de nieuwe wetenschappelijke literatuur als de ervaringen uit de praktijk gebruikt worden om de handreiking te verbeteren en zo nodig aan te vullen. Dat zullen wij doen met specialisten ouderengeneeskunde, revalidatieartsen, klinisch-geriaters, paramedici, longartsen, verpleegkundigen, infectie deskundigen, en andere betrokken beroepsgroepen. De revalidatie van ambulante post-COVID-19 patiënten vereist vooral afstemming binnen de multidisciplinaire zorg. De complexiteit en ernst van de problematiek en de interactie van beperkingen op diverse domeinen maakt dat interdisciplinaire behandeling essentieel is.
Purpose: This research aimed to explore factors associated with patient-reported breast and abdominal scar quality after deep inferior epigastric perforator (DIEP) flap breast reconstruction (BR). Material and Methods: This study was designed as a descriptive cross-sectional survey in which women after DIEP flap BR were invited to complete an online survey on breast and abdominal scarring. The online survey was distributed in the Netherlands in several ways in order to reach a diverse population of women. Outcomes were assessed with the Patient Scale of the Patient and Observer Scar Assessment Scale (POSAS). Additional items were assessed with a numeric rating scale (NRS). Results: A total of 248 women completed the survey. There was a statistically significant worse POSAS scar appraisal for the abdominal scar compared with the breast scar. The vast majority of women reported high scores on at least one scar characteristic of their breast scar or ab- dominal scar. Overall, color, stiffness, thickness, and irregularity scored higher than pain and itching. Women were only moderately positive about the size, noticeability, location, and the information provided regarding scarring. Conclusion: It is crucial to address the inevitability of scars in patient education before a DIEP flap BR, with a particular focus on the abdominal scar, as women experience abdominal scars significantly worse than their breast scars. Providing more information on the experience of other women and the expected appearance will contribute to having realistic expectations while allowing them to make well-informed decisions.
De stikstofproblematiek en het effect op de paardenhouderij speelt al langer, maar kwam wederom naar boven met de stikstofplannen van de overheid. Ondernemers vanuit de paardenhouderij (ruim 61%) maken zich zorgen over de stikstofplannen voor de paardenhouderij, waarvan 11% zich zelfs ernstig zorgen maakt . Dierlijke mest zorgt voor uitstoot van ammoniak, wat bijdraagt aan het stikstofprobleem in Nederland. De paardenhouderij moet voldoen aan stikstofregels (welke al aangescherpt worden) maar wordt nog niet actief op stikstof afgerekend. De sector houdt vast aan de wetenschappelijke inschattingen dat minder (2%) van de stikstofemissie vanuit de landbouw afkomstig is van paardenbedrijven. Toch is de druk, ook tijdens de huidige regelgeving, erg hoog voor de paardenhouders dicht bij Natura 2000 gebieden. In een recente bijeenkomst (6 juni jl.) van de Federatie van Nederlandse Ruitersportcentra (FNRS) is een inventarisatie gepresenteerd die de Provincie Zuid-Holland heeft laten uitvoeren door Wageningen Universiteit van de mogelijke bronnen van ammoniakemissie in de paardenhouderij. Maar zijn de praktische zaken van de paardenhouderij wel genoeg vertegenwoordigd in de huidige kennisbasis? Weten we genoeg over de variabele invloeden op ammoniakemissie in de paardenhouderij om deze forfait getallen te bekrachtigen? Dat in onze sector veel variabelen de emissiebronnen beïnvloeden komt uit een lopend onderzoek van Yuverta Roermond en EquInnoLab over de Kringloopwijzer. Daarom heeft de FNRS, samen met Hippisch Centrum Nootdorp, de vraag neergelegd om praktische meetgegevens te verzamelen die met een trendanalyse (pilot-data) deze variabele invloeden op emissie een ordergrootte kunnen toewijzen. Het project omvat een achtergrondonderzoek (voortbouwen op bestaande kennis) met input van de praktijkpartners, data-verzameling met een ammoniaksensor en data-analyse. Als resultaat wordt een visueel overzicht gepresenteerd over de verschillende invloeden, als basis voor de gesprekken in de sector en verder wetenschappelijk onderzoek.
Ervaringskennis zijn persoonlijke ervaringen die gebruikt kunnen worden als kennisbron voor persoonlijke ontwikkeling en beroepsontwikkeling. In het bijzonder gaat het om ervaringen die de kwaliteit van leven beïnvloeden. Denk daarbij aan trauma, ziekte, beperkingen of armoede. Dit project gaat over ervaringskennis in mensgerichte beroepen zoals sociaal werk en verpleegkunde.
De LTO heeft aangekaart wat het belang van licht is voor het welzijn van paarden. Zowel de lichtsterkte, als de kleur en de lichtduur hebben effect op het welzijn van het paard. Licht is noodzakelijk voor een goede gezondheid en zorgt voor het aanmaken van vitaminen en het aansturen van de voortplantingscyclus. Ook de Federatie van Nederlandse Ruitersportcentra (FNRS) heeft recent (april jl.) geschreven over het belang van natuurlijk daglicht. Ledverlichting in de stal die zonlicht nabootst zorgt voor meer rust en minder stress bij paarden, wat meetbaar is in de hormoonspiegels in het bloed. Er zijn commercieel verkrijgbare lampen die natuurlijk daglicht nabootsen, maar er is nog geen lamp die rekening houdt met meerdere kleuren (rood, blauw, groen en geel) licht, wat belangrijk is voor paarden. . Geel licht zou bijvoorbeeld bijdragen aan een betere wateropname. De lichaamstemperatuur van het paard blijkt toe te nemen bij blauw en rood licht, maar af te nemen bij groen of geel licht. Rood licht zorgt voor het stimuleren van de nachtelijke stijging in melatonine, terwijl blauw licht juist een verlaging in melatonine veroorzaakt wat bijdraagt aan meer alertheid. Signify® heeft verschillende modulaire lichtsystemen op de markt gebracht voor kippen, vissen en varkens, maar nog niet voor paarden. De innovatie is hier de aanpasbaarheid en modulariteit van het systeem. Voordat deze lichtsystemen ook voor paarden ontwikkeld kunnen worden, wil Signify® eerst meer onderzoek laten doen naar wat nu écht belangrijk is voor een paard. Signify heeft deze vraag neergelegd bij Lentiz MBO Maasland. In samenwerking met EquInnoLab. en de HAS green academy wil Lentiz daarom een onderzoek uitvoeren naar het effect van de aanwezigheid en de kleur van licht op het (slaap)gedrag en fysiologie van het paard.