Het hoger beroepsonderwijs heeft de afgelopen 20 jaar veel veranderingen meegemaakt. De geschiedenis van het onderwijsbeleid van de Hogeschool van Amsterdam is te verdelen in twee periodes: ‘Leren-Leren’ (midden jaren ’90) en ‘Competentiegericht Opleiden’(vanaf 2000). Wat in deze periodes van onderwijsbeleid opvalt, is dat de stem van de docent niet is gehoord. Wat voor onderwijs gaven en geven docenten? Wat zou er in dat onderwijs verbeterd kunnen worden? Uit onderzoek is bekend dat de opvattingen van docenten over onderwijzen een cruciale rol spelen bij de acceptatie van onderwijs-vernieuwingen. Beleid gericht op het verbeteren en vernieuwen van onderwijs heeft de medewerking van docenten nodig. Daarbij is het niet vanzelfsprekend dat de doelen van het onderwijsbeleid ook de persoonlijke doelen van docenten zijn. Om te weten te komen in hoeverre het onderwijsbeleid aansluit bij de persoonlijke doelen van docenten is het nodig om inzicht te hebben in de manier waarop docenten aan de HvA feitelijk hun onderwijs vormgeven en hoe ze met veranderingen omgaan. Daarom is dit onderzoek gericht op de wijze waarop docenten hun onderwijs in de praktijk vormgeven en hoe ze veranderen en met veranderingen omgaan. Twee hoofdvragen staan in dit onderzoek centraal. Wat willen docenten studenten leren en hoe doen ze dat? Zijn de opvattingen van de docenten over onderwijzen veranderd? Zo ja, hoe en onder invloed waarvan? Bij de laatste onderzoeksvraag is onder andere gevraagd hoe docenten zijn omgegaan met de twee grote onderwijsvernieuwingen aan de HvA
HRM stond en staat onvermijdelijk in het teken van een adequate personeelsvoorziening. Deel I van de bundel (Arbeidsmarkt en personeelsvoorziening)gaat erop in. De personeelsvoorziening is er, gegeven de arbeidsmarkt met z'n tendens naar vergrijzing aan de ene, en z'n tendens naar ontgroening aan de andere kant, niet eenvoudiger op geworden. We hebben een verouderende beroepsbevolking en met dat feit zullen we de komende twee decennia moeten leren leven. Niettemin, tot dusver lijken we dit feit eerder te ontkennen dan er actie op te voeren. Dat is het thema van de bijdrage van Loet Polak in deze bundel. Veel plannen, adviezen, nobele bedoelingen, afspraken. Weinig concrete resultaten. Dat komt mede door de korte levensduur van de plannen en plannetjes. Het ene is nog niet afgekondigd of het volgende staat al in de startblokken. Dat belemmert een stevig leerproces aan de hand van de opgedane ervaringen. Het ontbreekt aan relevante feedback. In de huidige arbeidsmarkt is 'inzetbaarheid' misschien wel het grootste goed. Het is de andere kant van het verlies van de 'baan voor het leven' en het signaleert dat niet de baan maar eerder de loopbaan de eerste referentie is voor de beroepsbeoefenaar. De baan moet een plek vinden in de loopbaan en om dat te realiseren dient de loopbaan in de baan te worden geplaatst. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Vanuit onze school bezien is het daarom interessant te kijken naar de loopbanen van onze alumni. Waar gaan ze naar toe, welke baanwisselingen maken ze mee, hoe sluit de baan aan op de gevolgde studie? Bovendien, hoe staat het en hoe gaat het met het vakmanschap van de door ons afgeleverde professionals? Wat is vakmanschap, behalve een herstel, misschien, van het weten van het collectieve van elk vak en dus van het herstel van gemeenschappen van vakmensen die meer nog dan van de organisatie waar ze zijn aangesteld van hun vakgenoten leren wat aan de tijd, bij de tijd en misschien wel voor op de tijd is (Frans Berkers)? Een belangrijk aspect van de personeelsvoorziening is, naast het 'vinden' en 'boeien' van het personeel, de binding aan de organisatie. Beloning kan daar een belangrijke rol bij spelen, omdat beloning niet alleen een beloning voor geleverde diensten is maar ook een functie heeft in het beleid van organisaties om met de beloning signalen af te geven over de toekomstmogelijkheden van de werknemer in de organisatie. Dat roept dan tegelijk de vraag op of de signalen ook 'aankomen' en worden 'opgepikt'. Opnieuw feedback dus. Immers, wie organisatie zegt, zegt ook hiërarchie. En wie hiërarchie zegt, zegt tegelijk 'feedback': de feedback van leidinggevende naar medewerker, de feedback van medewerker naar leidinggevende. Aan de hand van het thema van de prestatiebeloning beschrijft Karin Potting hoe belangrijk de feedback is en hoe vaak de boot wordt gemist. Met het artikel van Karin Potting sluiten we het eerste deel van de bundel af. Het tweede deel van de bundel (Leren en professionaliseren) houdt het thema van de inzetbaarheid aan, zij het in een nieuwe context. Op twee manieren. In een artikel over leervermogen en persoonlijkheid schetst Rainer Hensel (samen met Ton Korver en Willem Looije) een gedifferentieerd beeld van welke persoonlijkheidstrekken voor welke leeropbrengsten in het kader van welke opleidingen in het geding zijn. Voor organisaties gericht op het verhogen van kennisproductiviteit aan de ene, en innovatievermogen aan de andere kant zijn de gevonden resultaten interessant, mede in het licht van de ontwerpmogelijkheden die hiermee samenhangen. Petra Zanders en Daphne Metsemakers (met Ton Korver) doen verslag van een onderzoek naar de effecten van het regelen in je werk. Het uitgangspunt was dat docenten in het bijzonder van hun regeltaken leren. Daartoe zijn drie typen regelingen onderscheiden: routineregelen, situationeel regelen en incidenteel regelen. In dat verband zijn een aantal stellingen (hypothesen) opgesteld en getoetst, steeds met op de achtergrond de gedachte dat leren van het werk en professionaliseren van hetzelfde werk twee kanten van een en dezelfde medaille zijn. De resultaten zijn niet al te sterk, maar sterk genoeg om verder onderzoek langs dezelfde lijnen met enige nadruk aan te durven bevelen. Bij elkaar: kapitale kansen. We doen er goed aan ze te benutten. In deze bundel doen we verslag van enkele jaren kenniskring HRM. We bieden de resultaten ervan graag aan u aan. U, daar verstaan we onze collega's onder, we verstaan er geïnteresseerde studenten onder, we verstaan er collega's in het land onder. We hebben ernaar gestreefd 'laagdrempelig' te schrijven. Geen jargon, geen technische toelichtingen maar verhalen, betogen en uiteenzettingen over hoe je van verwondering tot nieuwsgierigheid komt en van nieuwsgierigheid tot het doen van onderzoek: en waarom dat de moeite waard is.
De gemeente Amsterdam, het IAM en het ISCB hebben vanaf eind 2005 samengewerkt aan wat een interdisciplinaire minor zou worden. In het Sociaal Structuurplan 2004-2015 (gemeente Amsterdam, 2006) zijn de verwachtingen van interactieve media en glasvezel hoog en de toekomstbeelden voor 2015 positief. Onduidelijk is echter nog wat interactieve media via de nieuwe infrastructuur kunnen bijdragen op het sociale vlak. De opdracht aan de minor werd dan ook om de sociale kracht van interactieve media 2007-2017 in kaart te brengen en over bijzonderheden te rapporteren. De scenariomethode voor het hoger onderwijs is leidend geweest gedurende de minor. Belangrijkste reden is de brug die deze methode slaat tussen de vraag naar de oorzaken van maatschappelijke problemen en de vraag naar de oplossingen daarvoor. De methode combineert namelijk feitelijk onderzoek naar bestaande problemen, waarderend onderzoek naar succesverhalen en creatief denkvermogen richting de toekomst. De minor is aangevuld met een aantal verdiepende groepsactiviteiten in en rond Amsterdam.